In deze rubriek spreekt hoofdredactrice Rieneke met professoren letterkunde om literatuur weer meer in de kijker te plaatsen. Gespreksonderwerp: literatuur, en dan in het bijzonder drie boeken die de professor in kwestie op voorhand selecteerde naar analogie met de podcast ‘drie boeken’ van Wim Oosterlinck. Vandaag: professor Inge Arteel, hoogleraar Duitse literatuur.
Tekst: Rieneke Lammens
Beeld: CAVA Universiteitsarchief, Rieneke Lammens & Jarno Van Mulders (logo)
Het is een koude herfstige donderdagavond. Gezwind ben ik onderweg naar het kantoor van professor Arteel. Ik kom twee minuten te laat aan en tuimel over mijn excuses, want we hebben maar een uurtje. De warme lach van Arteel vervangt de koude buitenlucht snel. Wat volgt is een warm en boeiend gesprek over literatuur en haar zelfgekozen drie boeken, voordat we het gesprek jammer genoeg moesten stopzetten — er moest een trein gehaald worden.

© Jarno Van Mulders
Wie is Inge Arteel?
- Studeerde af in 1990 als licentiaat Germaanse filologie, Duits-Engels.
- Werkte eerst bij Rosa, het kenniscentrum voor gender en feminisme; werkte ook freelance voor de toenmalige Radio 3 (nu Klara), waar ze sporadisch programma’s over literatuur maakte. Vertaalt af en toe proza uit het Duits.
- Doctoreerde in 2004 aan de VUB over het proza van de Oostenrijkse schrijfster Friederike Mayröcker.
- Sinds 2012 professor Duitse letterkunde aan de VUB; werd in 2018 hoofddocent Duitse literatuur en in 2022 hoogleraar.
Welke periode uit de Duitse letterkunde interesseert u het meest?
“Omdat ik de enige docent Duitse letterkunde ben, zit de hele Duitse literatuurgeschiedenis in mijn opdracht — vanaf de eerste bachelor tot de master. Dat zijn zeven vakken in totaal, waarvan ik er dankzij twee schitterende postdoc’s momenteel vijf zelf doceer. Duits is dan ook geen drukbezette studierichting, alhoewel dat al verbeterd is sinds de komst van de Multilingual Bachelor in Linguistics & Literary Studies. Ik behandel dus elke periode, maar persoonlijk interesseert de Oostenrijkse literatuur van na 1945 tot zeer recent mij het meest. Ik lees echter ook oudere werken — we lezen ook veel 18de- en 19de-eeuws proza en drama. Maar mijn onderzoek focust zich toch vooral op de Oostenrijkse literatuur na 1945 — en in het bijzonder op experimenteel proza. Ik maak soms een uitstapje naar poëzie, bij bijvoorbeeld Friederike Mäyrocker, omdat ik al over haar publiceer sinds mijn doctoraat en haar oeuvre volledig ken. Af en toe ben ik ook bezig met hedendaagse theaterwetenschap. Daarnaast heb ik nu ook een project samen met Birgit Van Puymbroeck (professor Engelse letterkunde, n.v.d.r.) over het hoorspel. Ik ben dus voornamelijk geïnteresseerd in proza en drama, maar minder in poëzie.”
Vanwaar de interesse in Oostenrijkse letterkunde?
“Ik ben eerder toevallig in de Oostenrijkse literatuur gerold door mijn masterscriptie en doordat ik na mijn studies twee jaar in Wenen woonde. Daar ben ik ondergedompeld in de actuele Oostenrijkse literatuur en volgde ik verschillende cursussen daarrond. Die interesse is altijd gebleven, maar ik verbreed mijn blik ook, bijvoorbeeld in mijn onderzoek over het hoorspel en over hedendaags theater, dat meer internationaal en meertalig georiënteerd is. Hoewel er dus een zeer duidelijke lijn loopt in mijn wetenschappelijk onderzoek, is de focus er eerder toevallig gekomen, versterkt door mijn verblijf in Wenen.”
Ik vind het fijn om nieuwe dingen te ontdekken, bijvoorbeeld iemand die vaak enkel in de voetnoot vermeld wordt. Daar zitten vaak ook mooie zaken tussen
Kan een hedendaags boek een klassieker worden?
Ik stel me die vraag niet zo vaak, precies omdat ik dat speculatief vind. Eind 19de eeuw of 20ste eeuw zullen ze ook niet geweten hebben dat de literatuur van toen het nu ook nog goed zou doen. Je weet dat nooit op het moment zelf. Maar ik denk wel dat het een combinatie is van stijl en engagement met een existentiële kwestie. Dus hoe het komt dat een werk tot de canon — alle erkende hoogtepunten uit de literatuur — behoort? Voor een deel is dat subjectief en het is zeker ook verbonden met mechanismen van institutionalisering. Ik vind het belangrijk dat je als docent niet alleen dat mechanisme reproduceert. Ik probeer dat ook wel te doen. In mijn vakken lees ik niet alleen een Goethe en Schiller (Johann Wolfgang von Goethe en Friedrich Schiller, n.v.d.r.), maar ook Heinrich von Kleist en Friedrich Hölderlin. Nu behoren zij ook al tot de canon, maar in hun tijd waren zij de zwarte schapen van de literatuur. Auteurs als Goethe keken op hen neer, dus zij hebben het in de 19de eeuw moeilijk gehad om aanvaard te worden. Dat zijn mechanismen waar je vandaag aandacht voor moet hebben. Ik vind het wel belangrijk dat de studenten iets gelezen hebben van Goethe, maar ik zou persoonlijk geen vak uitsluitend aan hem wijden. Ik vind het ook altijd fijn om nieuwe dingen te ontdekken. Iemand die vaak enkel in de voetnoot vermeld wordt, bijvoorbeeld. Daar zitten vaak ook vele mooie zaken tussen.
Usual suspects
Zijn er soms ook studenten die u iets aanreiken?
Ik heb eens een studente gehad die heel terecht vroeg naar meer vrouwen in het corpus (lacht). Dat is iets dat ik zeker doe voor de hedendaagse literatuur, maar voor oude literatuur blijft dat moeilijker. Het was lange tijd niet geaccepteerd dat vrouwen schreven, dus ze schreven of weinig, of verstopt, of het ging verloren (want het werd niet gepubliceerd). Vanaf de Duitse Romantiek — de eerste helft van de 19de eeuw — vind je zeker goeie vrouwelijke auteurs terug. Zeker in de poëzie en later in het genre van kortverhalen — daarmee hadden ze nog de meeste kans om gepubliceerd te geraken, zij het vaak nog anoniem — zijn er verhalen die zeker naast de usual suspects kunnen worden behandeld. Daar moet je aandacht voor hebben als docent, vind ik, want in de grote geschiedenis mogen ze dan niet zichtbaar geweest zijn, ze waren vaak wel actief. En je moet ze ook wíllen zien. Ik heb een vak in de bachelor over de novelle in de 19de eeuw, een heel belangrijk genre voor die periode, verbonden met van politieke en mediale omwentelingen. Ik zou die cursus probleemloos alleen met mannelijke auteurs kunnen vullen, maar er waren toen ook een tweetal schrijfsters die historisch belangrijk geweest zijn (en nu tot de canon behoren), dus ik bespreek die ook.
Het was lang niet geaccepteerd dat vrouwen schreven, dus ze schreven weinig, verstopt, of het ging verloren
Wat primeert voor u: de schoonheid van de taal of de inhoud van het boek?
Ik vind het vormbewustzijn van de auteur, zien dat die bewust met taal aan de slag gaat om er een andere wereld mee te maken, heel belangrijk. Maar ik houd ook van een link met een existentiële dimensie. Dat kan een historische gebeurtenis zijn, of een subjectieve existentiële ervaring, maar ik houd wel van de combinatie van de twee. Ik vraag mij af of die twee aspecten überhaupt losgekoppeld kunnen worden. Ik houd wel van literatuur met een engagement: engagement niet in de enge, voor de hand liggende betekenis van het woord, maar van de warmbloedige betrokkenheid die erin zit. Daar kan echter evengoed minder goede literatuur uit voortvloeien, dus vormbewustzijn is voor mij minstens even belangrijk. Vorm en taal zijn beide belangrijk, zeker als je er professioneel elke dag mee bezig bent. Een goed voorbeeld is Cliënt E. Busken (2020) (van Jeroen Brouwers, n.v.d.r.). Dat boek verbindt die twee heel erg: de existentiële problematiek en de ongelooflijke taal. Ik houd ook wel van boeken met hoofdpersonages die mij wat irriteren of die me zelfs tegen de borst stoten, maar me dan zover krijgen dat ik ermee meedenk of meevoel. Die irritatie wordt dan ergens vruchtbaar. Het hoofdpersonage mag dan niet mijn visies vertolken, er zit een kracht in — precies door de taal, het vormbewustzijn. Ik zoek geen literatuur die mij bevestigt in wat ik al denk, of toch niet altijd; ik omarm dat ontvreemdende, irriterende en tegendraadse.

© Rieneke Lammens
3 boeken
Professor Arteel vond de keuze “ontzettend moeilijk, want ik wist niet goed waar ik de focus wou leggen.” Uiteindelijk koos ze voor een combinatie van deze twee: “ik heb boeken van auteurs geselecteerd die ik belangrijk vind en die voor mijn ontwikkeling belangrijk geweest zijn.”
Boek 1: Die Klavierspielerin — Elfriede Jelinek (1983)
Ik heb voor deze titel gekozen omdat het de roman is waarover ik mijn masterscriptie schreef. Hij is geschreven door een Oostenrijkse schrijfster die nog altijd actief is en de Nobelprijs voor Literatuur won in 2004. Sommige mensen kennen het boek wellicht van de verfilming Le pianiste (2002), maar het boek is toch heel anders dan de film. Jelinek is een enfant terrible van de literatuur, omdat ze tegen alle heilige huisjes schopte en heel erg tegen het Oostenrijkse establishment inging. Dit boek heeft ook heel wat stof doen opwaaien. Het hoofdpersonage is een pianiste die met haar moeder samenwoont. De twee hebben een heel nauwe, semi-incestieuze relatie, soms ook gewelddadige relatie. De moeder wil de dochter drillen tot concertpianiste, maar de dochter faalt. De psychologische dimensie van het boek is belangrijk, maar de roman ademt vooral taalvirtuositeit. Jelinek ontwikkelt een soms barokke, soms expressionistische beeldspraak die de lezer choqueert of op het verkeerde been zet of doet lachen, en tegelijk voel je de existentiële noodzaak daarvan. Die ligt vooral in de drive om in te gaan tegen het instituut van de klassieke muziek en het onverwerkt verleden (de continuering van het nationaal socialisme na WO II in het Oostenrijk van de jaren ’80, n.v.d.r.). Ze gaat weg van dat eenduidige realistische psychologische verhaaltje. Voor mij was dat boek echt een overrompeling — en achteraf bekeken markeerde het ook het begin van mijn wetenschappelijke carrière, omdat dat mij echt goesting gaf om literaire taal en de effecten ervan te analyseren. De jongste jaren schrijft Jelinek vooral voor theater en ook daar heeft ze de vorm van de dramatische tekst en de manier van opvoering helemaal overhoop gehaald. Ze probeert vaste patronen en conventies onderuit te halen, vooral als ze bedoeld zijn om dingen toe te dekken, zoals het verleden of geweld.
Boek 2: Why Be Happy If You Could Be Normal? — Jeanette Winterson (2011)
De Britse schrijfster Winterson is opgegroeid binnen een heel conservatief gezin, meer specifiek binnen de sekte van de Pinksterbeweging (een christelijke stroming die o.a. de nadruk legt op de Heilige en de genezing van het kwade, n.v.d.r.). Zij heeft veel romans en autobiografische teksten geschreven met een focus op de zoektocht van het hoofdpersonage naar een eigen (gender)identiteit. Haar personages zoeken naar wie ze kunnen zijn binnen het strikte korset van de Pinksterbeweging en worstelen met de rigide atmosfeer binnen het gezin en de sociale omgeving. In het boek dat ik gekozen heb, vertelt ze in de vorm van memoires over haar kindertijd, waar ze steevast de dwingende boodschap kreeg ‘doe maar normaal, dat is al gek genoeg, dus waarom moet je het geluk elders zoeken?’. De inhoud van het boek is aan de ene kant hartverscheurend. Het boek maakt de wanhoop van het jonge personage en haar gevecht tegen de verstikkende omgeving tastbaar. Maar Winterson geeft anderzijds op heel humoristische en creatieve wijze uiting aan het verzet van het kleine, en later het jonge meisje dat vaststelt dat ze op meisjes valt, tegen dat rigide carcan. Ik heb Winterson ook gekozen omdat zich rond haar werk voor mij ook vriendschappen ontwikkeld hebben, naar aanleiding van gesprekken over haar boeken. Dat vind ik ook een mooi, sociaal aspect van literatuur: je kunt er met mensen over praten en discussiëren, ze begeleiden je relaties. Boeken maken voor mij ook deel uit van vriendschappen, niet alleen van mijn werk.
Een mooi aspect van literatuur is dat je er met mensen over kunt praten en discussiëren
Boek 3: Der Vulkan — Klaus Mann (1939)
Dit Duitser Klaus Mann, de zoon van de grote Thomas Mann, worstelde zeer met diens schaduw. Het boek gaat over een hele groep mensen die omwille van het nationaal socialisme migreren naar Parijs, Zürich, de Verenigde Staten,… Het verhaalt de problemen die samenhangen met de noodzaak om een bestaan op te bouwen buiten het eigenlijke vaderland en de confrontatie met armoede, discriminatie en gebrek aan papieren. Het boek bevat veel dialogen over fundamentele discussies binnen de vriendenkring in ballingschap, over thema’s zoals nationaal socialisme, joodse identiteit, en de functie van kunst. Het is een boek uit 1939, maar was om twee redenen een eye-opener voor mij. Enerzijds legt het alle uitwassen van het nationaal socialisme en de misdaden van de concentratiekampen bloot — alle gruwelen van de oorlog waren toen al zo klaar en duidelijk gekend, die duidelijke weergave daarvan vond ik frappant. Anderzijds viel me op hoe gelijklopend bepaalde kwesties in het boek zijn met actuele discussies over problemen vandaag, we leven immers ook vandaag in een tijd met veel migratie en vluchtelingen door oorlog. Het boek is bovendien met veel liefde voor de personages geschreven, het zit dicht op hun huid; het biedt een breed panorama met diverse karakters. Het biedt daardoor ook verschillende perspectieven op die context van gedwongen migratie. Het is ook een heel dik boek, maar ik vind het wel fijn om me heel lang in een andere wereld te verdiepen. Het was het hoogtepunt van mijn zomer dit jaar.
Is er ook een nadeel verbonden aan literatuur lezen?
(Lange pauze) Ik voel mij toch heel vaak blessed dat ik met anderen leren lezen mijn brood mag verdienen, ook al is er soms te weinig tijd om te lezen door alle bijkomende verplichtingen. Er is geen nadeel aan literatuur lezen op zich, maar het vraagt wel veel tijd. Dat is iets dat we tegenwoordig niet meer hebben of niet meer geacht worden te hebben. Ik ben ook een trage lezer; ik herlees vaak zinnen of stukken van een boek en dat maakt dat je veel tijd nodig hebt om te lezen. Maar of dat een nadeel van de literatuur is… Ik vind lezen ook absoluut geen bezigheid die leidt tot asociaal gedrag, integendeel (lacht).
Literatuur vraagt veel tijd. Dat is iets wat we niet meer geacht worden te hebben
Professor Arteel en ik rapen onze spullen bij elkaar, zodat we onze trein kunnen halen. Ik bedank haar nogmaals voor het aangename gesprek en bedenk me dat elk interview ons bredere en nieuwere inzichten in literatuur geven. En hoe dat woorden op papier mensen samenbrengen – en hoe schoon dat is.
0 Comment