Tekst: Anthony Manu
Beeld: Andreas Lorrain
XIII
Het is een warme, zachte tijd
Die traag door het dichte glaswerk glijdt
Zo zonder sturing of debiet
Als ’t stiltaand water tussen ’t riet
Dat nimmer na’ of verder dijt
Maar in z’n eigen diep verbreidt
Wanneer een vors plots binnenschiet
Door d’enge ingang, tot een lager niets
Wanneer een nimfenkind zich binnenglijdt
En onder ’t watervlak bevrijdt:
Een ander’ puit in ’t puin bedolven,
Van onder zachte zwarte golven
En over het gele lis te drogen
legt, en zonder angst in beider ogen, echt.
XXIV
Een sobere zomermaan geeft maar een weinig licht
De Mexicaanse asters op het bonte pleintje buiten
Aarzelen even voor ze hun bloeiende koppen sluiten
Een enkel weifelaar dwaalt nog door de halfhelderheid
Terwijl de laatste raad zich nog fonkelend nedervlijt
Er hangt nog zoelte in ’t fluwelen donkerblauwe wellicht
Zei ik niet ooit dat ik ’s avonds van je hield?
Wel, ik zei het je, ik meende het oprecht,
En ik zei het niet wanhopig neergeknield,
Ik zei ‘t je niet om iets te beslechten…
Maar ik zei het je, des te meer bezield
Want ik geloof in twee zielen danig hecht
Dat nog voor het duister kleed die dag de stede overviel
Ze beiden konden weten wat nog niet en wat nog moest gezegd
0 Comment