Tekst: Mirte Debats
Beeld: Andreas Lorrain
Mijn kleedjes liggen
lukraak op de grond gesmeten
Ik heb twee soorten:
Degene die je aantrekt
en degene waar je overheen wandelt
De stof kriebelt
tussen mijn tenen
Ik kijk naar al die kleuren
Zoveel verschil
Rood, Wit, Zwart
Oranje, Geel, Blauw,
Ze liggen naast mijn zakken,
waar ik buizen in stop,
Hun rondingen passen precies
in de vormen
van mijn tassen,
Ik noem de dingen
en ik noem ze opnieuw
tot ik zelf niet meer weet
hoe ze noemen,
Ooit kon ik noemen,
maar één keer,
Die keren,
wil ik nu inhalen,
De namen die ik noem
zijn mij lief,
Lief, zoals dat ook
van mij of jou zijn kan
Dat kan zomaar
Zomaar is een rondpunt geen pleonasme
Zomaar is bruin vergrijsd
Zomaar brengt sjans hebben geluk,
Zomaar is volgende week
aankomende week al
Zomaar is een ticket
een begin en een einde
Zomaar kan ik gaan stappen
zonder een druppel te drinken,
Zomaar kan ervoor kiezen
om me iedere dag te schminken
Dat alles kan zomaar
Ik draag twee hemden over elkaar
Daaronder rennen mijn benen,
want de namiddag komt al vroeg
Alles rekt op
Alles breidt uit
Ik probeer te achterhalen
Ik houd het niet bij
Ik loop, loop
tot het pijn doet
tot ik het einde der woorden
bereikt heb
Dan zal ik pas weten
wat het is
om niets te begrijpen,
maar alles te verstaan
0 Comment