Waarom is het zo belangrijk dat studenten opnieuw hun campus mogen bezoeken? Wie bij mooi weer op een grasveld van de VUB vertoeft, denkt ongetwijfeld aan de voordelen qua mentaal welzijn. Daarnaast is er echter een tweede belangrijk, weliswaar subtieler voordeel dat ik graag in de verf zet: de campussen hebben een symbolische waarde. Ze drukken het ideologische en filosofische kader uit dat de VUB haar studenten aanreikt. De symbolische betekenis van de VUB-campussen steunt op minstens vier eigenschappen: openheid, groenheid, hedendaagse, brutalistische en constructivistische architectuur en de campus als locatie voor studentikoziteit.
Tekst: Anthony Manu
Beeld: Marit Galle
Onder de “openheid” versta ik zowel de openheid naar de stad toe (het feit dat iedereen de campus kan binnenwandelen als symbool van verbondenheid met Brussel) als de interne openheid. Die laatste houdt in dat de open ruimte en gedeelde faciliteiten alle groepen binnen de VUB-gemeenschap samenbrengen en zo het principe van open dialoog en algemene aanspreekbaarheid suggereren. Het groen op en rond onze campussen kan verbondenheid met de natuur, maar ook levenskracht en vernieuwing symboliseren. De architecturale stijlen drukken ten slotte functionaliteit, vooruitgangsdenken en sociale gelijkheid uit. In de context van de VUB evoceren de eenvoudige geometrische vormen daarnaast een harmonie met de natuur, waardoor de architecturale symboliek aansluit bij die van groenheid. Niet alleen de elliptische vorm van het Braemgebouw, maar ook de bladeren en het hert afgebeeld op de luifel ervan roepen bovendien cycli van dood en hergeboorte op die we met natuurlijke vitaliteit en dus groenheid associëren. Symbolisch wordt die harmonie met de natuur wat gecompliceerd door de sombere industriële uitstraling van de gebouwen. Hoe valt het doodse, betongrijze industriële te rijmen met groene vitaliteit?
Het groen op en rond onze campussen kan verbondenheid met de natuur, maar ook levenskracht en vernieuwing symboliseren.
Zoals ik in een eerder opiniestuk aanhaalde, in verband met de symbolische waarde van de wormenburgers die het VUB-restaurant enkele jaren geleden introduceerde, lijkt de ideologie van onze universiteit te stellen dat technologie en kennis de relatie cultuur-natuur kunnen herdefiniëren. Meer bepaald kan een toewijding aan wetenschappelijke en technologische vooruitgang de menselijke cultuur wendbaarder maken, zodat ze zich beter kan aanpassen aan de natuurlijke wereld. De cultuur die in harmonie met de natuur en dus ook met de natuurkracht in de mens kan bestaan is er dus volgens de VUB-ideologie één die zich gretig laat transformeren en herdefiniëren door nieuwe technologieën en inzichten. Ze laat traditionele ideeën van schoonheid en smaak achterwege en omarmt de nieuwe en daardoor vreemd aanvoelende mogelijkheden die moderne productiemethoden bieden. Op die wijze komt ze tegemoet aan de flexibiliteit die de natuur en de menselijke vitaliteit in hun veranderlijkheid eisen. Haar bouwwerken zijn tempels waarvan het grondplan de curves van menselijke bewegingspatronen volgt, termietenheuvels uit metaal of rotsformaties uit beton. De VUB-campussen roepen, bij wie ze in zich opneemt, dus een specifieke ervaring van openheid en natuurlijke levenskracht op. Mijns inziens vormt nu een gelijkaardige ervaring de kern van onze studentenfolklore, waardoor de campus als locatie de interpretatie van de activiteiten die er plaatsvinden informeert.
De studentikoziteit aan de VUB is carnavalesk. In Rabelais and Folk Culture of the Middle Ages and Renaissance (1965) associeert Michael Bakhtin het carnavaleske, waartoe ook parodieën van serieuze, politieke en religieuze ceremonieën behoren, met een geest van vrijheid en een “pathos van verandering en hernieuwing”. Het gelach van het carnavaleske relativeert alles vanuit een gevoel van gelijkheid en universaliteit. Zijn grotesk realistische esthetica “degradeert” de werkelijkheid tot een niveau van regeneratieve laagheid: van het graf en de vruchtbare grond, endeldarm en onderbuik. Het ironische, cerebraal filosofische en geheimzinnige/vervreemdende karakter van de carnavalstraditie ontstond volgens Bakhtin pas tijdens de romantiek, toen haar oudere betekenis grotendeels vergeten was.
De symboliek van het studentenleven aan de VUB heeft zeker trekken van de romantische versie van het carnavaleske. Ze is satirisch en bewust mysterieus. Tegelijkertijd is ze in veel opzichten carnavalesk in de oudere betekenis van het woord. Aan schachten wordt de bevrijdende en verenigende functie van de nogal groteske doop uitgelegd; het motief van naaktheid bij die doop maar ook bij de figuur van de naakte denker degradeert de mens tot zijn lichamelijkheid en de knipogende manier waarop kringen met hiërarchie omgaan, en getuigt van zelfrelativering. Het zijn mijns inziens vooral die laatste eigenschappen – eigenschappen van het carnavaleske als viering van gelijkheid en levenskracht – die de folklore aan de VUB uniek en herkenbaar maken.
Het principe waarbij kringleden sterren aan hun klak mogen vastmaken wanneer ze een studiejaar hebben afgerond, symboliseert dan ook hoe de studentikoziteit aan de VUB deel uitmaakt van een intellectueel streven naar het verlichte denken.
Daarenboven durf ik te stellen dat wie de symboliek van de campus waardeert, de romantisch carnavaleske ironie en vervreemding eigen aan de VUB-folklore beter kan rijmen met de nieuwe, postironische tijdsgeest. Ze toont namelijk aan dat niet enkel de onderbuik en de darmen, maar evenwel het cerebrum over een natuurlijke vitaliteit kan bezitten, tenminste wanneer het vervreemdend durft te zijn en zich dus niet tracht te houden aan gefossiliseerde regeltjes zoals architecturale schoonheidsidealen. Het principe waarbij kringleden sterren aan hun klak mogen vastmaken wanneer ze een studiejaar hebben afgerond, symboliseert dan ook hoe de studentikoziteit aan de VUB deel uitmaakt van een intellectueel streven naar het verlichte denken. Het principe waarbij de klak de ogen van de drager afschermt van een goddelijke blik impliceert dat een zekere duisternis (mysterie en dus vervreemding) wenselijk is aangezien de vitale denker zich moet bevrijden van vastgeroeste regels. Die attitude van bevrijd, vitaal denken vergt een specifiek soort ironie: niet het afstandelijke geglimlach van wie ontdekt dat de ervaren werkelijkheid een construct is en haar niet langer aux sérieux neemt, maar de glimlach van wie inziet dat een gedeconstrueerde werkelijkheid flexibiliteit en dus een natuurlijke vrijheid toelaat. Het gaat om een ironie die sociaal geëngageerde generaties op het lijf is geschreven. Laten we dan ook hopen dat de nieuwe generatie studenten zowel de folklore als het alledaagse campusleven eindelijk volop kan ontdekken.
0 Comment