Het Landjuweel is een jaarlijkse poëzie- en performancewedstrijd tussen vier Vlaamse, en dit jaar ook twee Nederlandse universiteiten. De letterkundige studentenkringen of studieverenigingen neerlandistiek van de deelnemende instellingen – LWK (VUB), Babylon (KUL), Filologica (UGent), Lingua (UA), Helios (UvA) en Awater (UU) – stellen elk een team van dichters en performers samen. Die delegaties trekken naar de stad die het vorige jaar de juryprijs won in de hoop die juryprijs en/of de publiekprijs in de wacht te slepen. De wedstrijd is gebaseerd op een gelijknamige competitie die, in de vijftiende en zestiende eeuw, tussen de rederijkerskamers van de Lage Landen werd gehouden.
Tekst: Anthony Manu
Beeld: LWK & Kring Babylon
Vorig jaar organiseerde LWK een digitale editie waarop het VUB-team voor de tweede maal de juryprijs bemachtigde. Dankzij die overwinning kon er dit jaar, op 9 maart, alsnog een fysieke editie plaatsvinden aan de VUB. Het ging om een lustrumeditie, aangezien de wedstrijd vijf jaar geleden, in Leuven, het levenslicht zag. De editie werd opgedragen aan Stijn De Paepe, huisdichter van De Morgen, moderne rederijker en gastspreker bij de tweede editie van het Landjuweel, die op 22 februari overleed.
Thomas Caira, Robin Demesmaeker en Nyala Nauwelaers (LWK) waren verantwoordelijk voor de organisatie aan de VUB. Ons team van dichters-performers bestond uit Jolien Cerpentier, Mirte Debats, Jonathan Delvaux, Robin Demesmaeker, Wannes Depoortere, Nyala Nauwelaers en Dries van Overstraeten.
Het Utrechtse team beet dit jaar de spits af met een meerstemmig, abstract gedicht over afstand. Een eerste deel ervan leek enerzijds op vrije associatie te berusten en anderzijds, door middel van terugkerende motieven en namen, reeds een paar vage verhaallijnen te suggereren. De tekst combineerde onder meer referenties aan economische concepten, verwijzingen het digitale en fragmenten van wat een gesprek over psychotherapie met een zekere “Dokter Barker” leek. Op de achtergrond speelde een piano jazzakkoorden. Het tweede deel was minder geïmproviseerd en explicieter narratief. Elke performer vertolkte uiteindelijk een duidelijk personage: iemand die worstelde met een langeafstandsrelatie, iemand (mogelijk de geliefde van het eerste personage) die de wereld, op een afstandelijke manier, als een geheel van landschapselementen zag en iemand die, zoals een afstandelijke therapeut, alsmaar standaardvragen stelde en problemen louter op basis van specialistenkennis wilde oplossen.
Leuven bracht een poëtische reflectie over het leven, van geboorte tot overlijden. Dat concept paste perfect bij de rederijkersgeest. De visie op het leven die het gedicht presenteerde leek onder andere te steunen op de psychoanalytische idee dat een mens terugverlangt naar een eenheid ervaren in de vroege kindertijd. In het Leuvense gedicht ging het niet om een eenheid met de moeder – die lijkt nog eerder te eindigen (“Ik voel lucht mijn longen vullen / Jouw zachte boezem, even rust”) – maar om een eenheid met God. Leven is “grijs” zijn, zich tussen wit en zwart in bevinden, zo concludeerden de Leuvenaars: geleefd hebben, oftewel in je vroegste kindertijd een “goddelijk, gretig geluk” ervaren hebben, én je stervende voelen wanneer je lijdt onder “de schijn van de verwachtingen”.
Na Leuven kwam Amsterdam aan de beurt. Dichter Lotte van Deene bracht, bij een serene performance, zeven korte, zelfgeschreven gedichten. De thema’s van verliefdheid, leed en conflicten binnen relaties kwamen meermaals aan bod, alsook de religieuze motieven van de hemel, de hel en Maria. Een intertekst die dan ook in verschillende gedichten werd opgeroepen, was die van het Weesgegroet. De poëzie van Van Deene combineerde diepzwarte melancholie (“Ik slaap in de onderste laag van Dante zijn Inferno en / als ik droom verdrinken mijn ogen in verdriet / Ik ben noch dood noch levend / Ik ontken mijn bestaan; ik besta niet”) met bijtende humor (“We zouden elkaar willen wurgen maar / Je stinkt en buiten dat is het raar”).
Vervolgens mochten team Antwerpen het podium betreden. Drie performers droegen een allegorisch gedicht voor, waarin de dood werd voorgesteld als een nogal obsessieve minnaar, die de overledene met zich meeneemt, weg van hun andere geliefden. Die allegorie werd echter pas aan het einde van het gedicht expliciet, wanneer de dood zijn identiteit bekend maakte. Een charmant detail was het feit dat de figuur van de dood, een rederijkersachtige verpersoonlijking, in korte rijmende, eveneens rederijkersachtige verzen sprak.
De Brusselse delegatie had ervoor gekozen een reeks van zes hermetische gedichten rond het gewaagd abstracte thema “tussen” te schrijven. Ieder gedicht wist de ervaring te exploreren waarbij hetgeen je als een staat tussen twee toestanden in concipieert, significanter aanvoelt als de toestanden zelf. In het laatste, poëticale gedicht had het lyrische “ik” er moeite mee een zelfbeeld te vormen vanwege zijn veranderlijkheid. Het besefte uiteindelijk dat niet enkel hetgeen het ervoer maar ook hetgeen het verzon deel uitmaakte van zijn “zelf”, of beter: dat zijn “zelf” “tussen beleving en inspiratie” in bestaat. Het kon zichzelf daardoor “alleen in het wit van de poëzie” herkennen, waar zijn creativiteit en ervaringen samenvloeiden. De Brusselse gedichten blonken uit in muzikaliteit en esthetisch beeldgebruik met passages zoals: “Ik droom dat we haren waren geweest, zodat ik erdoor kon strelen / Ik droom dat we verf waren geweest, zodat ik zou oplossen in een glas water / Maar we waren wolken, vormloos, met de stilte waaraan ik me vastklampte”.

©Kring Babylon
Het team van de UGent bracht ten slotte een “Manifest van de Twintigers”, een beginselverklaring van een generatie, in een stijl die een eerbetoon was aan Paul van Ostaijen. Het is bewonderenswaardig hoe volledig de Gentenaars de stijl van de Antwerpse dichter echoden. Ze hielden het niet bij klanknabootsingen, meerstemmigheid en verwijzingen naar de politiek en populaire cultuur maar wisten ook taalspel, meertaligheid, literaire referenties, een spottend gebruik van een deftige toon en filmische aaneenschakelingen van beschreven taferelen en dialogen in de tekst te verwerken. Humor bevatten het gedicht en de vertolking uiteraard ook, wat van de Gentse performance een verfrissend slotstuk maakte.
Na alle performances en een korte pauze vond een interview plaats met gastspreker Delphine Lecompte, die aan het einde ook een gedicht voordroeg. Vervolgens werden de winnaars bekendgemaakt. Het Gentse team veroverde de publieksprijs. De juryprijs was voor Leuven waardoor het moderne Landjuweel na drie jaar terug zal keren naar de plek waar alles begon.
0 Comment