Tekst: Lupé Van Rijmenant
Anno 2021 is Arctic Monkeys nauwelijks nog obscuur te noemen. Integendeel: sommige fans van het rock-genre schrijven de band maar al te graag af als ‘overdreven populair’ of ‘meisjesachtig’ – wat dat ook moge betekenen. 2013 markeerde een keerpunt voor de Britse band: frontzanger Alex Turner werd plotsklaps gebombardeerd tot een sekssymbool en album AM werd alom geprezen en zorgde zelfs in de Verenigde Staten voor een finale doorbraak. Eerdere albums raakten stilaan vergeten binnen de hype.
Vooraleer Soundcloud-rappers een ding waren, was er ‘Arctic Monkeys’. De Sheffieldse band werd bekend via MySpace – ja, die website waar de early 2000’s emocultuur met bijpassende schuine bles en grauwe bandmerch ook hoogtij vierde – en was zo één van de eerste groepen die haar bekendheid aan het internet te danken had. Die faam werd in tijden van AM alleen maar versterkt: blogs op populaire sites als Tumblr bouwden een hele zogenaamde aesthetic rond het album. Arctic Monkeys, The 1975, Lana Del Rey en een handvol anderen werden symbool voor een nieuwe generatie jongeren in American Apparel-tennisrokjes en Doc Martens, voor wie zwart niet enkel de kleur van hun doorrookte longen, maar ook van hun ziel was. Zelf was ik ook zo een dertienjarige, een vals gevoel van superioriteit inbegrepen. Al mijn 276 Instagramvolgers moesten en zouden weten dat ik naar ‘onderschatte bands’ als The Smiths en Joy Division luisterde en films als The Rocky Horror Picture Show keek. Nog belangrijker was dat iedereen wist dat ik al jarenlang fan was van de Monkeys. En dus krabbelde ik mijn schoolmappen vol met teksten uit Crying Lightning.
Crying Lightning werd in 2009 als leadsingle uit het derde album Humbug op de wereld losgelaten. De intro van het nummer bevat een bezwerende bassline gespeeld door Nick O’Malley – die we in retrospect makkelijk bij de meest iconische van de band kunnen plaatsen. De enthousiasmerende jeugdigheid uit eerdere albums verdween en maakte plaats voor een meer donkere en zelfs grimmige atmosfeer. Turner tovert hier dan wel met zoete en magische metaforen ‘And then offered me your attention in the form of a gobstopper / It’s all you had left and it was going to waste’, maar zijn stem en de instrumenten converseren op een onheilspellende toon. Het zou niet mogen verbazen dat Josh Homme, bezieler van Amerikaanse rockband Queens Of The Stoneage, een hand had in de productie van Humbug. Met een beetje fantasie hoor je de Queens zelf bij schemering op het hoofdpodium van één of ander zomers festival het pittige Potion Approaching, dat vol zit met zweverige harmonieën van zowel instrument als stem, op een nog wat steviger timbre spelen.
Tweede single Cornerstone heeft een al even nietszeggende titel als haar voorganger. Het nummer heeft gelukkig weinig te maken met letterlijke of figuurlijke hoekstenen. Waar Cornerstone wel om draait, is een onvervulbaar vernietigend verlangen. De verteller is hopeloos op zoek naar een vervanging voor zijn verloren liefde. Die zoektocht blijkt maar zeer weinig subtiel te verlopen: ‘Til I asked awfully politely’ / Please, can I call you her name?’. De begeerte naar bevestiging weerklinkt in de vorm van de gitaar van Jamie Cook en culmineert tot een climax aan het einde van het lied waar de zus van de dame in kwestie meldt dat ‘You can call me anything you want’. De zuchtende opluchting waarmee Turner de strofes brengt, geven het idee dat familiebanden hem niet zo in de weg zitten.
Het innemende Dance Little Liar klinkt zowaar even verleidelijk als het vertellen van een leugen om bestwil. Alex Turner houdt het nummer bij het nekvel: terwijl hij ons scènes uit het leven van – en het bedrog door – een overspelige man toevertrouwt, schetsen de instrumenten sereen een schimmige en sinistere sfeer. Na drie minuten geeft de zanger de controle over het narratief door aan zijn gitarist; de radeloosheid van de leugenaar wordt vertaald in een zinderende gitaarsolo. Met de strofen ‘And the clean coming will hurt / And you can never get it spotless / When there’s dirt between the dirt’ bevestigt Turner wat we allemaal eigenlijk al weten: bedrog vormt een onontkoombaar doolhof. Het ravissante The Jeweller’s Hands, waarin ditmaal een vrouwelijke wederhelft overspel pleegt en wordt opgeslorpt door golven van teleurstelling, is een sequel die wél even goed was als haar voorganger.
De liefde wordt op Humbug regelmatig bezongen, al wordt ze eerder voorgesteld als een rauwe, vernietigende en zelfs misleidende kracht dan als een gelukzalig of romantisch concept. In Fire And The Thud – het minst beluisterde lied op alle uitgebrachte langspelers – bezingt Turner onbeantwoorde liefde en Secret Door beschrijft de bemoeizuchtigheid en toxiciteit van de pers in de wereld van de sterren. Humbug loopt niet alleen over van – mislukte – liefde, maar telt ook een van de meest onvergetelijke en machtige oneliners uit het repertoire van de Monkeys. Het gevatte ‘What came first, the chicken or the dickhead?’ uit Pretty Visitors lijkt haast een eigen fandom te hebben.
Humbug pretendeert geen maatschappijkritisch of rebellerend album te zijn – al valt de kritiek op de muziekindustrie door oplettende luisteraars wel tussen de lijntjes door te lezen – maar toont vooral wat Alex Turner in zijn speech op de Brits van 2013 in de microfoon raaskalde: ‘Yeah, that rock’n’roll, it seems like it’s faded away sometimes, but it will never die/ And there’s nothing you can do about it.’
0 Comment