Liefde op een maandagmorgen – 21 volle en halfvolle gedichten (StoryLand, 2020) is de eerste dichtbundel van VUB-student Timothy Sirjacobs. De bundel thematiseert de sociaal-politieke tijdsgeest, typisch Belgische landschappen – waaronder het Brusselse – en het hedendaagse dichterschap. Deze drie thema’s worden door de gedichten heen met elkaar verweven zodat duidelijk wordt hoe het verweerde, wanordelijke landschap onze soms nostalgische en stugge, maar ook bonte en levenskrachtige maatschappij weerspiegelt. Hoe de politiek-maatschappelijke context de rol van een dichter kan definiëren.
Tekst: Anthony Manu
Beeld: StoryLand
Sirjacobs’ bundel bestaat uit twee luiken van respectievelijk tien en elf gedichten. Het eerste luik bevat vormelijk klassiekere poëzie. De gedichten zijn geschreven in een beeldrijke maar verder eenvoudige stijl die uitermate geschikt is om de maatschappijkritische en poëticale reflecties op een heldere manier tot uitdrukking te brengen. Ook de symbolen hebben meestal een duidelijke allegorische betekenis, wat ze niet minder doordacht maakt.
Waar de allegorieën enerzijds retorisch krachtig zijn dankzij de ondubbelzinnigheid en directheid waarmee ze aspecten van de maatschappij belichten, krijgen ze anderzijds poëtische diepgang door betekenisvolle, vaak speelse nuances van bepaalde beelden. In “Oh, dierlijk België” (p. 9), dat je hieronder kan lezen, wordt de volksaard bijvoorbeeld met een koe vergeleken. Dat is een ongecompliceerde manier om aan het tamme, rustiek traditionele karakter van de Belg te refereren,maar het symbool weet de verbeelding ook te prikkelen doordat de tekst de koe “grotesk” noemt en haar tot aan haar knieën “in zompige herinneringen” laat verzwelgen. Zo ontstaat een heerlijk, monsterlijk beeld dat de soms apocalyptische ondertonen van de bundel aankondigt.
Met “apocalyptisch” verwijs ik niet alleen naar de groteske beelden, maar evenwel naar een gevoel van onrust dat wordt opgewekt door aaneenschakelingen van onbeantwoorde, al dan niet retorische vragen (bv. “Is het daar… ?/ Zijn er hier…?” <p.10>) of symbolische beschrijvingen waarmee een reeds duidelijke allegorie steeds verder wordt gepreciseerd (bv. “voor de moderne dinosauriër die zijn / donkerblauw bloed door / rode petroleum verving, / intelligentie kunstmatiger maakte / wegwerpplastic […]” <p.16>). Door deze procedés lijkt het alsof het lyrische ‘ik’ koortsachtig met beeldtaal en retoriek worstelt om hun visie te kunnen verkondigen.
“Zowel op ideologisch als op poëticaal vlak brengt de bundel een zekere rebellie over.”
Ook het contrast tussen de bijna hyperbolische pathos van sommige verzen (bv. “en vooral wanneer ze [de zwarte sneeuw] vanuit je gepieker op je gebalde vuisten neerdwarrelt.” <p. 9>) en het paradoxale optimisme van andere regels (“Sociaal probleemkind, cultureel wonder.” <p. 10> ), vaak geassocieerd met het perspectief van de dichter-denker, draagt bij tot die toon. Sommige verzen beginnen zelfs melancholisch om hoopvol te eindigen (bv. “Herhalen, verwijten, verwerpen, verscheuren, vertrappen, vervloeken, verliefd / zijn.”). In de apocalyptische ziener vermengt zich immers het inzicht dat de huidige wereld, in dit geval de conservatieve en “mechanische” maatschappij van België, op het punt staat teloor te gaan (“terwijl ik met enige moeite de maatschappij naar haar te kleine kist draag,” <p. 18>) met een vreugde vanwege de potentiële nieuwe wereld, hier een dynamischere maatschappij gedroomd door grote geesten (“een grote stad is geen plek voor kleine geesten.” <p. 10>).
Wat verder opvalt aan de stijl is de vermenging van vers- en prozavorm zoals bij alinea’s van net meer dan een regel, die al dan niet met een zin overeenkomen en op lange gepuncteerde verzen lijken (bv. “Wanneer de grijze overall de affiche ophangt en daarbij vaker naar zijn uurwerk / dan naar ons kijkt” <p. 13>) of dialogen die grafisch gepresenteerd worden zoals dat in prozateksten zou gebeuren (bv. “- Als een man en een vrouw elkaar graag zien krijgen ze een kind. / ° En als ze elkaar niet graag zien? ” <p. 15>). Dit sluit aan bij de poëzie-attitude die in het poëticale gedicht “Nummer zes” (p. 17) wordt voorgesteld en zich verzet tegen de idee dat gedichten in een mal gegoten moeten worden. Wanneer het de expressiviteit van de tekst ten goede komt en betekenis toevoegt, schrikt Sirjacobs er niet voor terug met versvorm aan de slag te gaan. Zo blijkt uit het op momenten meesterlijke gebruik van enjambementen (bv. “Afgesleten betonnen graffititrappen hebben luidkeels medelijden met zichzelf. / Gierend en pijlsnel / gaat het oneindige mechanische schouwspel verder […] ” <p.10>).
Een meer inhoudelijke kwaliteit is de levendige persoonlijkheid van het lyrische ‘ik’, indirect gekarakteriseerd als een pensieve, licht sarcastische, maar evengoed optimistische jongvolwassen dichter met uitgesproken meningen en een voorliefde voor de complexiteit van het stedelijke leven. Het ‘ik’ is met andere woorden zeker geen ongedefinieerde persoonlijkheid met wie elke lezer zich moeiteloos kan identificeren. Passages zoals “Ik ben de vraag die meer vragen oproept dan antwoorden; / […] / het brandende getier in de zelfvoldane bibliotheek der Nederlandse letteren; (p. 18) en “Ik behoor tot de generatie die de Notre-Dame heeft zien branden én aangestoken / heeft.” (p. 12) impliceren zelfs een opmerkelijk sterke persoonlijkheid. Eerder dan om een everyman gaat het om een sympathieke rebel die de lezer meesleurt in een weelderige gedachtewereld.
“De beknoptheid en de vrij eenvoudige stijl maken het werk verfrissend en toegankelijk, ondanks de zware thema’s en rijke symboliek.”
Het tweede luik van de bundel bevat de meer experimentele “halfvolle” gedichten. Deze lijken – op het laatste gedicht na – gecreëerd te zijn door woorden uit de teksten van het eerste luik weg te laten. Elke verwijdering lijkt met een streepje gemarkeerd te zijn, zodat de lezer er ter vervanging eventueel een tekstelement naar keuze kan invullen. Volgens het voorwoord bij het luik is het de bedoeling te benadrukken hoe een lezer, of het nu om een lezing van halfvolle of volle gedichten gaat, zelf een deel van de betekenis creëert. Het procedé stelt “[v]aste (lees: vastgeroeste) categorieën als ‘schrijver’, ‘tekst’, ‘lezer’ en ‘context’” (p. 19) in vraag. Deze poëticale gedachte resoneert uiteraard ook met de dynamische, anti-autoritaire politieke ideologie die in het eerste luik naar voren komt. Zo brengt de bundel zowel op ideologisch als op poëticaal vlak een zekere rebellie over.
Het feit dat de halfvolle gedichten – afgezien van de weglatingen – de tekst van de volle gedichten hernemen, kan zowel als een pluspunt en een minpunt beschouwd worden. Het is als lezer interessant je eigen invullingen met Sirjacobs’ originele versies te vergelijken, maar zo bevat de bundel in feite wel slechts elf originele gedichten. Mij stoort dat laatste niet omdat de vervanging van semantisch belangrijke woorden tot vrijwel volledig nieuwe betekenissen en beelden kan leiden. Daardoor voelen de aangevulde halfvolle gedichten niet per se als alternatieve versies van de volle.
Bovendien is de kortheid niet louter nadelig, al zou een omvangrijker werk met stilistisch en thematisch vergelijkbare gedichten zeker boeiend zijn. De vormelijke vernieuwing van de halfvolle gedichten, de zeldzame allegorische aard van de beeldspraak en het onverwachte politieke karakter van de reflecties, gelet op de niet-politieke titel, voelen echter des te verrassender aan doordat de lezer amper de tijd krijgt om eraan te wennen. Daarbij maken de beknoptheid en de vrij eenvoudige stijl de bundel verfrissend en toegankelijk, ondanks de zware thema’s en rijke symboliek.
Kortom, Liefde op een maandagmorgen is een relatief bondige maar kwaliteitsvolle bundel die met heel wat persoonlijkheid een eigentijdse kijk op politieke en poëticale thema’s levert. Dit veelbelovende debuut is alleszins een aanrader voor wie interesse heeft voor maatschappijkritische, maar ook uitgesproken literaire poëzie en/of de schoonheid van de warrige stedelijke werkelijkheid weet te waarderen.
Oh, dierlijk België
Grotesk creatuur in een
te klein en vaak te vlak landschap,
tot aan je knieën verzwolgen in zompige herinneringen,
afgebakend door verroeste prikkeldraad.
Zwarte sneeuw is de enige soort die ondanks de klimaatopwarming het hele jaar
door aanwezig is
en vooral wanneer ze vanuit je gepieker op je gebalde vuisten neerdwarrelt,
hoor ik je op weekdagen tot in Brusselse kantoren oorverdovend zacht loeien.
Op reis ga je nooit, een echte stal heb je niet en
de steden in het binnenland lijken je beslist te gevaarlijk.
Dat had je op het nieuws gezien of gehoord of verzonnen of…
En toch, wanneer ik voorbijwandel, zie ik je altijd gewillig grazen
de koe der Belgen.
Timothy Sirjacobs, uit Liefde op een maandagmorgen – 21 volle en halfvolle gedichten door Timothy Sirjacobs. StoryLand 2020.
Timothy Sirjacobs studeerde taal- en letterkunde aan de VUB, waar hij nu de verkorte educatieve master in talen volgt. Instagram: @sirja98
Zijn debuut, Liefde op een maandagmorgen (2020), kan onder meer besteld worden bij uitgeverij StoryLand.
0 Comment