Symbolisch denken in het studentenleven
Door Anthony Manu
Beeld Lina Khomsi
In de lessen filosofie werd ik er enkele jaren geleden op gewezen hoe de waarheid, op het beroemde schilderij van De Champaigne als een hemels licht in de ogen van de Heilige Augustinus schijnt. Had de kerkvader een klak gedragen, had dit niet gekund want de klep van zo een hoofddeksel schermt de ogen van zijn drager af, ook van lichtstralen. Op zich is dat geen ramp. De vrije denker-student is zelf wel lumineus genoeg om duisternijen te overwinnen. Niettemin kan er wrevel ontstaan wanneer de folkloristische VUB’er zijn tradities aan een rationeel (verlicht) debat over sociale waarden weigert te onderwerpen om ze schijnbaar achter het nogal schimmige concept ‘traditie’ te verbergen. Let wel, ik schrijf ‘schijnbaar’ want de ‘traditie’ van de studentikoziteit is niet het excuus van de dogmaticus en de schemer die de klak werpt is allesbehalve gelijk aan de kwaadaardige tenebrae uit onze wapenspreuk.
Om de aard van de wenselijke schaduw nauwkeuriger te beschrijven, zal ik verwijzen naar één omstreden studentikoze traditie: de studentendoop. Zoals de meeste studententradities kan de doop ruwweg beschouwd worden als wat Van Gennep een overgangsritueel noemde, waarbij het studentikoze symbolensysteem als verbindingsmiddel (zie de bijdrage ‘Structure et contre-structure dans les rites profanes‘ van Claude Rivière in Monique Segrés boek Mythes, rites, symboles dans la société contemporaine (1997)) dient tussen de fysieke handelingen en de veranderende positie van de schacht in de collectieve geest van de gemeenschap.
Nu zijn, zo leert Lévi-Strauss ons, niet-artificiële symbolensystemen meestal vrij dynamisch. Een voorwerp kan aan een ander concept gekoppeld worden zolang de rest van het systeem maar mee verandert en er voor het initiële concept bijvoorbeeld een nieuw voorwerp wordt gevonden. Op het synchronische vlak kunnen bovendien dus maar een deel van de betekenis genererende verschillen en gelijkenissen tussen symbolen onderzocht worden. Hieraan kan worden toegevoegd dat enkel sjamanen en stamoudsten, die met de voorouderlijke wereld in contact staan, een diepere betekenis uit de geschiedenis van de symbolen kunnen achterhalen. De reis naar de verloren symbolenwereld is echter ongemakkelijk vervreemdend aangezien op het diachronische vlak juist de instabiliteit van de anders schijnbaar natuurlijke relaties duidelijk wordt. De wereld van de voorouders is een schimmenrijk en het heeft weinig zin de vraag te stellen waarom zij de doop op een bepaalde manier organiseerden. Het paste binnen hun symbolensysteem en dat geeft onze dopen een diepere waarde.
Het studentikoze symbolensysteem is echter niet helemaal ‘natuurlijk’. Het heeft iets parodisch, wat doet denken aan mock-religies zoals de United Church of Bacon. Zowel de verlichte student als de baconist ziet het nut in van symbolische riten zonder autoriteit te willen verlenen aan het onwetenschappelijke symbolische denken. Transparante prothesesymbolen zoals de richting van een stamcafé of metonymieën voor spek maken rituele handelingen mogelijk. De studentendoop parodieert enerzijds het doopsel en anderzijds conservatievere studententradities waarbinnen harde technomuziek bijvoorbeeld uit den boze zou zijn. Parodieën van oude gebruiken kunnen spelenderwijs aan schimmige, soms traditionalistische denkwijzen refereren. Bedenk wel, dit is maar één facet van de duisternis in onze studentensymboliek.
Naast het ‘natuurlijke’ en het parodische kenmerkt nog een derde aspect het studentikoze symbolensysteem: het alchemistische. Alchemistische operaties waren geen riten. Wel berusten ze op een koppeling van materiële operaties met geestelijke processen. Daarnaast merkte Carl Jung op dat voor de alchemisten de natuur de projectie van een psychisch geheim bevatte. In die zin hield de kunst het midden tussen het ongerichte symbolische denken, dat verbanden tussen geestelijke concepten projecteert op de materiële wereld, en het wetenschappelijke denken, dat de geest en de materie als aparte domeinen behandelt om tot de geheime principes achter beide te komen.
Alchemistische systemen van stoffen en operaties lijken op gebalde, abstracte symbolensystemen maar werken minder beschrijvend en sterker reflectief. Waar een symbolische denker een gelijkvormigheid tussen zijn percepties van de materiële en de geestelijke wereld gebruikt om over beide na te denken, onderzoekt de alchemist de materiële wereld om die gelijkvormigheid te interpreteren. Hij analyseert de eigenschappen van goud om de materieel-geestelijke kern van edelheid te begrijpen.
Ook bij de folkloristische student leeft de fascinatie met het raakvlak tussen materie en geest: voor de doop moet een specifieke, chemisch riekende brij worden samengesteld. Het overgieten van de schachten met deze ‘clash’ doet overigens denken aan een alchemistisch rottingsproces: alvorens volledig puur te worden moet de schacht ten onder gaan aan zijn corrumperende materialiteit. Overdekt met een abjecte materie bereikt hij een extase van zintuiglijkheid. Hiermee doordringt ook meteen het alchemistische concept van zwartheid, de onreinheid die aan de purificatie voorafgaat, het studentikoze denken.
De natuurlijke symbolische, de parodische en de alchemistische aspecten van de studentikoze symboliek vereisen dus een zekere “schemerigheid”. Het symbolensysteem zou bijgevolg veel van zijn reflectieve kracht verliezen, mochten folkloristische verenigingen alle vormen van mysterie en conservatisme achterwege laten. In die zin is het niet altijd onredelijk is om een beetje mysterieus en traditionalistisch met rituele gebruiken om te gaan.
Samengevat vormen ‘schemeringen’ op drie manieren een onontbeerlijk onderdeel van de studentikoziteit: als mysterieus, betekenissen vergrotend verleden, als onschadelijk gemaakte parodie op het dogmatisme en als bevrijdende ervaring van het onverlichte. Bij een volledig verlichte herwerking van het studentenleven zouden deze aspecten onvermijdelijk teloorgaan. Betekent dit dat schimmigheid in studentikoze kringen zomaar gedoogd moet worden? Absoluut niet. Voor alle tradities waaraan ik in wat voorafging refereerde, bestaan interessante mechanismen om de schaduwen te beheersen, zoals meer pragmatische culturele normen, democratische discussies en het ideaal van mate. Daarnaast baat het de studentikoze VUB’er niet te vergeten dat zelfs de schemeringen die wenselijk zijn tijdens het proces van verlichting, eens het resultaat er is, verslagen moeten worden en dus nooit als een ideaal kunnen worden beschouwd.
Anthony Manu studeert taal- en letterkunde aan de VUB en engageerde zich onder andere voor de Moeial. Elke auteur schrijgt in eigen naam of in die van zijn vereniging en is zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de tekst.
Wil u zelf inzicht geven in uw corpus, heeft u zelf een opinie die dringend gedeeld moet worden of schrijft u prachtige poëzie of literair proza, stuur dan uw teksten naar redactie@demoeial.be of kom langs op de redactievergadering, elke woensdagavond om 19u.
0 Comment