Afscheid van het filosofisch monument van de VUB

© Marit Galle en Man Jeeus

Interview met (emeritus in spe) Jean Paul Van Bendegem

Volgend academiejaar gaat professor Jean Paul Van Bendegem met emeritaat, maar als het van hem afhangt blijft hij zeker nog een tijd op de VUB rondhangen. Toch is het een mooi moment om het eens te hebben over zijn carrière, wat hij allemaal heeft zien veranderen, en hoe hij de toekomst ziet. “Ik kan niet zeggen dat ik blij ben om er uit te stappen, maar het spel is fundamenteel gewijzigd.”

We ontmoeten de professor Logica en Wetenschapsfilosofie in zijn bureau op de VUB. Naast ‘VUB-legende’, filosoof en wiskundige is Van Bendegem ook auteur en een bekende persoonlijkheid in het Vlaams medialandschap. Hij heeft maar een uurtje de tijd, maar de geboren en getogen Gentenaar stelt voor om elkaar later nogmaals te ontmoeten in zijn favoriete boekenwinkel in zijn thuisstad.

Hoe bent u in de academische wereld en uiteindelijk op de VUB beland? 

“Mijn beste vak in het middelbaar was wiskunde, dus lag het voor de hand om aan de universiteit wiskunde te gaan studeren. Ik ben eraan begonnen en dat is in de eerste jaren niet echt een succes geweest. In die zin dat ik de studie doodgraag deed, maar persoonlijk nogal in de knoei zat. Daarom dat ik elke student die de weg even kwijt is, perfect begrijp.”

“Ik heb geen behoefte om prince te zijn. De rol van conseiller du prince bevalt mij uitstekend.”

“Aan de UGent ben ik dan in contact gekomen met Leo Apostel, een filosoof die verbonden was aan de vakgroep Wijsbegeerte. Hij heeft mij aangeraden mijn studies wiskunde af te maken en daarna filosofie te doen. Ik ontdekte op dat moment dat filosofie eigenlijk mijn ding was, maar ik wilde tegelijk de wiskunde niet kwijtspelen. Ik wist toen nog niet dat er zoiets bestond als een ‘filosofie van de wiskunde’. Uit het ‘Overzicht van de wijsbegeerte’, dat we in het eerste jaar wiskunde in Gent kregen van Etienne Vermeersch, kon ik toen niet opmaken dat je nu ook vandaag nog filosofisch kan nadenken over problemen uit de wiskunde, zoals: wat zijn getallen?

“Uiteindelijk was het Apostel die mij gevraagd heeft of ik geïnteresseerd was om een doctoraat voor te bereiden. Om heel eerlijk te zijn wist ik niet of dat ik dat zou kunnen, want ik kom uit een familie waar ik de eerste was die kon ‘verder studeren’, zoals het zo mooi heet. Maar ik heb toen ja gezegd. In die dagen, dus ik heb het nu over ’79, lagen de slaagkansen bij het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (FWO) (om financiering te krijgen voor je onderzoeksproject, n.v.d.r.) rond de 50%. Dat was veel hoger dan vandaag, je moest dus al brute pech hebben om dat niet binnen te halen. Dat is dus gelukt, in ’83 heb ik mijn doctoraat verdedigd en daarna had ik een contract van twee jaar aan de UGent als ‘aangesteld navorser’ (huidige ‘postdoctoraal onderzoeker’, n.v.d.r.). Mijn eerste lesopdracht was aan het RUCA (Rijksuniversitair Centrum Antwerpen, nu opgegaan in de Universiteit Antwerpen, n.v.d.r.), waar ik de cursus ‘Overzicht van de wijsbegeerte’ had geërfd van Etienne Vermeersch, meteen voor 700 studenten (lacht).”

“In die dagen waren er nog heel wat docenten vanuit Gent die ook hier aan de VUB doceerden. Het was de periode dat de VUB zelfstandig werd, ik vermoed dus dat alle hulp die ze konden krijgen van buitenaf welkom was. Ik ben hier aan de VUB eerst deeltijds terechtgekomen voor 25%. Jacques Ruytinx gaf hier alles rond logica en argumentatie en die ging op pensioen. Toen kreeg ik de vraag of ik geïnteresseerd was om hem op te volgen. Ik zat toen in een luxepositie, want ik had mijn vaste aanstelling in Gent als zogenaamd ‘bevoegd verklaard navorser’, een vaste benoeming om eeuwig onderzoeker te zijn. De afweging is dan geweest: aan de ene kant was er in Gent een zeer goed uitgebouwde onderzoeksgroep, waar ik me kon inschrijven in een lopende traditie. Hier aan de VUB mag ik zeggen dat na het vertrek van Ruytinx, op het vlak van logica en wetenschapsfilosofie, we bijna van nul moesten beginnen. Ik heb dan toch voor de uitdaging van de tweede optie gekozen. Vanaf de jaren ’90 ben ik hier voltijds gekomen, om daarna terug gastprofessor te worden in Gent, en dat is in principe nog altijd zo, nu in mijn laatste jaar.”

(lees verder na de foto)

©Marit Galle & Man Jeeus
‘Peter Principle’

Naast uw academische carrière zit u ook nog in menig raad van besturen, geeft u lezingen, schrijft u columns en boeken… U bent een druk beestje.

“(Lacht) Eigenlijk deel ik dezelfde gedachte als Etienne Vermeersch. Die heeft altijd gezegd: ‘Eigenlijk ben ik een lui mens.’ Maar als je Etienne Vermeersch bezig ziet dan denk je: ‘Dat klopt toch niet, dat slaat nergens op!’. Uiteindelijk, als het er eigenlijk op aan komt zou ik het liefst van al simpelweg willen bezig zijn met boeken lezen, met schrijven enzovoort. Daar kijk ik nu wel naar uit.”

“Ik heb altijd, op de uitzondering van de vier jaar dat ik decaan was van de faculteit Letteren en Wijsbegeerte, in de Onderzoeksraad gezeten. Omdat ik een onderzoeksgroep wou uitbouwen en, om het wat oneerbiedig uit te drukken, ‘je dáár moet zitten waar het geld verdeeld wordt’. Ook in het FWO heb ik in totaal 16 jaar meegedraaid. Ik ben wel een heilig verdediger van het ‘Peter Principle’, dat zegt dat je zo hoog gaat in een organisatie tot je niveau van incompetentie. Dat is een mooie gedachte hoor. Ik heb dat altijd willen mijden en toen ik decaan was heb ik gemerkt dat die grens voor mij daar lag. Het ging bij momenten, wat mij betrof, nog net.”

“Ik heb bijvoorbeeld de vraag gekregen of ik vicerector Onderzoek wilde worden, gezien de ervaring die ik had opgebouwd. Daar heb ik nee op gezegd, en dat was niet gemakkelijk. Uiteraard zullen de mensen, op basis van hoe ze je bezig zien, in jouw plaats willen uitmaken dat je dat kan (lacht). Ik zeg sindsdien zelf nooit meer tegen mensen: ‘Maar jij kan dat wel!’

“Als vicerector Onderzoek, moet je bijvoorbeeld onderhandelen met de andere universiteiten. Met de vicerectoren, onderzoeksdirecteurs… dat zijn soms keiharde gevechten. Ik ben de diplomaat bij uitstek. Voor mij maakt maanden onderhandelen deel uit van het spel, maar daar is het toch op z’n minst mentaal tegen elkaar opboksen en ik wist van mezelf dat ik dat niet kan. Ik zwijg dan, en denk: als het er hier zo ongeciviliseerd aan toe gaat, dan doe ik niet mee. We hebben daarom geen miljoenen jaren evolutie gehad hè, om hier op uit te komen (lacht). Ik weet dat deze gedachtegang niet juist is, maar het is wel mijn gedachtegang.”

“Ik heb het dus niet gedaan, en achteraf bekeken was dat een wijze beslissing. Zo ben ik ook ooit gevraagd om mij toch maar kandidaat te stellen voor een rectorverkiezing. Ook daar heb ik nee op gezegd. Ik zou die functie niet willen, echt waar. Ik mis dat soort specifieke drive die je moet hebben, die Caroline Pauwels duidelijk heeft, net zoals Paul De Knop daarvoor. Ik heb geen behoefte om prince te zijn. De rol van conseiller du prince bevalt mij uitstekend. Dat is niet per se in de coulissen, dat mag open en bloot zijn, dat is het probleem niet. Maar dat is een positie die mij veel beter bevalt.”

We hebben daarom geen miljoenen jaren evolutie gehad hè, om hier op uit te komen

Micromanagement

Mooi gezegd. Wat denkt u als oud-decaan van de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte van de huidige financiële problemen en besparingen? Hoe heeft u onze universiteit zien veranderen?

“Wel als ik vanaf ’85 reken, dan heb ik deze universiteit voor 33 jaar meegemaakt. Wat er op die tijd jaar veranderd is, dat is enorm. Daarmee vergeleken was wat voor mij als decaan een hele klus leek te zijn eigenlijk peanuts. Dat was toen de overgang begeleiden van kandidaturen en licenties naar bachelor en master. Maar dat gezegd zijnde, wat heb ik zien veranderen over al die jaren heen? Enfin, één factor: geld. Naarmate je minder geld krijgt, moet je meer en meer beginnen nadenken, niet meer op het niveau van 100 euro, maar eerst op het niveau van 10 euro en uiteindelijk op het niveau van een euro. Je ziet een, wat ik zelf noem, ‘micromanagement’. Je gaat de kleinste dingen toch nog geregeld willen krijgen en dat maakt het leven niet altijd aangenamer. Maar dat is de krapte waar we nu in zitten, en ik zie daar – om heel eerlijk te zijn – niet snel verandering in komen. We hebben geen Amerikaans systeem waar steenrijke scholieren zonder probleem een aantal miljoenen Dollars geven aan een geliefkoosde universiteit. Voor alle duidelijkheid vind ik dat een verwerpelijk systeem, want dan hang je af van de voorkeur van die alumni. Dat lijkt ook nergens op, dan liever een ministerie van Onderwijs, wie ook de minister van Onderwijs is of wordt.”

“Al dat verstrengen, de overvloedige regels, de kwaliteitsbewakingen. Soms gaat het tot op een punt dat het geen verschil meer maakt, tot op het niveau van ruis. En als je luistert naar witte ruis, dan is de curieuze eigenschap daarvan dat je daar alles in kan horen. Ik kan u niet zeggen dat ik blij ben om er uit te stappen, maar het spel is fundamenteel gewijzigd. Één van de sterke aanwijzingen is dat je ziet dat de groep groeit die een doctoraat voorbereidt, dat succesvol verdedigt, en dan zegt: “Dank u. Ik heb mij deze vier jaar uitstekend geamuseerd, ik heb mij intellectueel kunnen vervolmaken, maar in dit zottekot wil ik niet terecht komen,” en die het academische leven vaarwel zeggen.”

Terecht?

“Men heeft die gruwelijke term bedacht, men zou die wat mij betreft onmiddellijk mogen verbieden, de term ‘concullega’. Dus iemand is jouw collega én jouw concurrent. Mijn antwoord daarop is, dat is mijn cynisme dat af en toe opborrelt, een concullega in het Nederlands wordt in het Frans ‘un collègue con’ (lacht).”

(Lees verder na de foto)

‘Dwerg-hyacintjes’

Hoe ziet u dan de toekomst van de universiteit in?

“Ik denk, zoals Caroline Pauwels nu en Paul De Knop ook al aangekondigd heeft, dat we de plaats van de universiteit in de samenleving zeker moeten herdenken. Er is het aspect van de opvoeding uiteraard, en daar kan je niet onderuit, dat is één van de hoofdtaken, net als onderzoek. Maar ik denk dat een universiteit ook nog op andere manieren in een maatschappij verankerd kan zijn.”

“Iets wat mij fundamenteel heeft gechoqueerd, was de uitspraak van Philippe Muyters – een minister! – die zei dat een diploma is zoals een computer, na vier jaar is die verouderd. Welke boodschap geef je nu aan alle studerenden? Maar tegelijk heeft hij wel iets heel belangrijks gezegd, namelijk: universiteiten moeten mensen afleveren die je direct in de maatschappij kunt inschakelen. Ik heb altijd gezegd: neen, daar zijn twee aspecten aan. Enerzijds bereidt de universiteit mensen voor met een bepaalde vorming. Een aantal daarvan kunnen meteen een plaats krijgen in de maatschappij. Anderzijds kan je jezelf voor een aantal anderen de vraag stellen of de maatschappij niet eens moet nadenken hoe het komt dat er geen plaats is voor die mensen.”

Wat waren uw meest memorabele momenten aan de VUB?

“Er zijn een aantal dingen, omdat ze kwalitatief moeilijk te vergelijken vallen met elkaar. Ik heb ooit een pracht van een student gehad in de filosofie. Ik stelde hem mijn vraag op het examen en hij begon te antwoorden “Ja, want blablablabla.” Mooie uitleg, hij is klaar en ik zeg hem dat het goed gedaan was, maar dat het antwoord eigenlijk wel nee was. Hij vertelde me “Ja, professor, ik weet het, ik kan me soms zo slecht uitdrukken.” Als manier om je te redden vond ik dat zo geniaal. De andere vragen gingen goed en dus was hij geslaagd. Toen hij naar buiten ging heb ik me gepermitteerd om hem te zeggen dat als hij ooit bij de burgerlijke stand staat om te trouwen, dat ‘nee’ niet ‘ja’ betekent (lacht). Dat was een memorabel moment. Maar algemener gesproken heb ik als beginnend docent wel moeten leren om er de ‘vlotte praters’ uit te kunnen halen. De vorm kan een enorme impact hebben op jouw perceptie van de inhoud, maar niet op de inhoud zelf. Dat heb ik altijd meegegeven aan beginnende docenten.”

“En ik wil dan toch graag de anekdote meegeven toen ik als expert mocht optreden in het quizprogramma ‘De klas van Frieda’. Op een bepaald moment stelde zij mij de vraag: “Maar professor, als er nu voor u een zeer mooie knappe studente zit, wat uitdagend gekleed, heeft dat dan geen effect op het examen?” Dan heb ik toegegeven dat dat als beginnend docent gebeurd kan zijn, dat weet ik niet, want als ik het geregistreerd had zou ik het meteen corrigeren. Nu vandaag is dat heel eenvoudig, als er zo iemand voor mij zou zitten, moet ik maar een enkel ding doen, en dat is dit (zet zijn bril af).”

Wat brengt de toekomst? Wat wilt u nog allemaal doen?

“Ten eerste mag ik hier nog blijven rondhangen, met een beperkte opdracht. Er is één cursus die ik graag nog zelf zou blijven geven, als ik de goedkeuring krijg. ‘Philosophical logic’ in de master Filosofie, met een beperkt aantal studenten, dus misschien kan het nog sneuvelen onder de rationalisering of besparing of whatever, herdenking! Dat was het (lacht). Verder zijn er nog een drietal doctoraten die ik graag zelf zou willen (mee) afronden. Ook naar de doctoraatsstudenten toe, want het is niet per se aangenaam om halverwege en doctoraat van promotor te veranderen. Ik heb ook al een vraag gekregen om op Europees niveau in een panel te zitten om onderzoeksprojecten te beoordelen en daar heb ik mee ingestemd.”

“Hier op de VUB is er ook de leerstoel Casterman-Hamers, waar ik nog zeer graag wil meedenken. Er zijn dus nog wel een aantal dingen die met de universiteit te maken hebben. Enkel de leuke dingen (lacht). De vergaderingen die weg vallen, dat neemt toch een behoorlijk deel in beslag. En daar moet ik eerlijk in zijn, dat was ik de laatste jaren echt wel beu geraakt, dat continu moeten zoeken naar onderzoeksgeld. Men zegt wel dat dat deel uitmaakt van de opdracht, maar dat is vaak zo frustrerend. Je zit daar heel wat tijd in te investeren, om een mooi project te schrijven, en dat haalt het niet. En dan krijg je de feedback dat het over de hele lijn goed is, maar dat het vandaag zeer goed moet zijn. Maar hoe doe je dat nu om van goed naar zeer goed te gaan? Ik heb het zelf genoeg meegemaakt in de FWO-commissie. Je houdt zeven projecten over, die alle zeven goed zijn, maar je krijgt maar geld voor drie. Op zo’n moment wordt er gestemd en dat is erg! Dat betekent dus ook dat er meer kwaliteit rondloopt, dan we kunnen bevoorraden. Het is alsof je een tuin hebt met de prachtigste bloembollen erin, en een gieter waarmee je maximum de helft van de tuin kan besproeien. En de merde is dat, omdat het bloembollen zijn, je nog niet juist weet wat er gaat uitkomen. Dus het kan zijn dat de prachtigste tulpen verderop staan, terwijl je hier de ‘dwerg-hyacintjes’ staat te besproeien (lacht).”

0 Comment