Brusselaars in de kou

Net zoals vorig jaar kunnen ook dit jaar de zwaksten van onze maatschappij weer rekenen op de winteropvang die door verscheidene hulpinstanties georganiseerd wordt. Naar aanleiding hiervan voerde het steunpunt voor thuislozen, la Strada, vorig jaar haar nachttelling van Brusselse daklozen voor de eerste maal in de winter uit. Het rapport maakt met deze resultaten een eindbalans op, maar plaatst nog steeds vele vraagtekens bij de bevindingen. Ook wanneer de mensen achter dit verhaal getuigen, sluit dit aan bij het beeld dat geschetst wordt in het rapport: een mensonwaardig leven, waar nochtans iedereen recht op heeft.

Brussel kent vele daklozen, thuislozen (mensen in opvang voor thuislozen zoals onthaaltehuizen) en personen die in ontoereikende huisvesting verblijven zoals kraakpanden. Op zes maart om elf uur ‘s avonds werden door de vrijwilligers van het steunpunt voor thuislozen, la Strada, 4049 daklozen geteld. Een opmerkelijk aantal, zeker als we weten dat dit een verhoging is met minstens 700 personen in vergelijking met de telling in november van het jaar ervoor, toen op dat moment de deuren van de winteropvang nog niet geopend waren. Bovendien blijkt uit deze telling ook jammer genoeg dat het aandeel van daklozen, namelijk de mensen die effectief in openbare ruimten overnachten, opklom van 35% naar 48% van het totaal.

De resultaten van deze nachttelling uit het rapport “Telling van dak- en thuislozen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest” door la Strada zijn een harde realiteit. Een realiteit die naar mening van de auteur van deze vierde editie nog steeds een onderschatting is aangezien het maar om een momentopname gaat. Het werkelijke getal ligt wellicht dus nog hoger, zeker wanneer het om kinderen gaat. Volgens het rapport vinden de vrijwilligers van de telgroepen steeds vaker “matrassen dekens, slaapzakken, karton, tenten, barakken en caravans die aan meerdere personen onderdak kunnen bieden”. Dit wijst erop dat er hoogstwaarschijnlijk meer kinderen geen onderdak hebben dan vastgesteld kon worden.

Mannen zijn oververtegenwoordigd

Een van de opmerkelijkste conclusies die getrokken kan worden uit het rapport van la Strada is dat ’s nachts een grote meerderheid aan dakloze mannen de Brusselse openbare ruimte bevolkt. 55% van de mensen die ’s nachts aangewezen zijn op de Brusselse buitenlucht is van het mannelijke geslacht. Wanneer er echter ook naar stations wordt gekeken, dan zien we het aantal toenemen tot maar liefst 82%. Dat dakloze mannen vaker worden aangetroffen dan dakloze vrouwen en kinderen is echter geen alleenstaand voorbeeld. Ook onder de thuislozen en personen die verblijven in ontoereikende huisvesting zijn mannen oververtegenwoordigd, al zijn er uitzonderingen. “Ook bij deze edities van de telling zijn de mannen beduidend in de meerderheid. Het verschil is het meest uitgesproken in de openbare ruimte bij de telling van 2016 (423 mannen t.o.v. 50 vrouwen en 210 mensen waarvan het gender niet gekend is) en in de kraakpanden (385 mannen t.o.v. 112 vrouwen)”. Een van de oorzaken voor het overwicht van mannen is de voorrang die verleend wordt aan vrouwen en kinderen bij opvangcentra. Reeds in 2016 wees de organisatie op deze alarmerende tendens: “Vrouwen met of zonder kinderen zijn prioritair voor de erkende diensten: zowel voor de onthaalhuizen, crisisopvang als de noodopvang. Hoewel er duidelijk steeds meer (alleenstaande) dak- en thuisloze mannen zijn, wordt hun ondervertegenwoordiging in de erkende opvangstructuren alleen maar groter.” Toch is er een positieve evolutie merkbaar. In tegenstelling tot 2016 werden er nu 943 mannen opgevangen in plaats van 148.

“Mens sana in corpore sano”: meer dan een latijns citaat?

Leven op straat, overleven in de koude buitenlucht zonder geld, slapen in stations en rondslenteren van de ene naar de andere plaats kan moeilijk een menswaardig leven worden genoemd. Toch is het leiden van een menswaardig leven een grondrecht van iedere Belg dat verankerd is in artikel 23 van onze Belgische Grondwet. Deze bepaling is uiteindelijk niets meer dan een principeverklaring. “De grondwetgever heeft hiermee de basismissie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn (OCMW) grondwettelijk willen verankeren. Heel afdwingbaar is dat niet.” vertelt VUB-professor wetgeving gezondheidszorg en socialezekerheidsrecht, Freek Louckx. “Daarvoor moet je kijken naar artikel 1 van de OCMW-wet. Daar zit je wel op het niveau van afdwingbare materie.” Deze bepaling leert dat de taak van het OCMW eruit bestaat “eenieder in de mogelijkheid te stellen een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid.”

“Hoewel er duidelijk steeds meer dak-en thuisloze mannen zijn, wordt hun ondervertegenwoordiging in opvangstructuren alleen maar groter”

La Strada

“Om aanspraak te maken op die maatschappelijke dienstverlening is de enige algemene toepassingsvoorwaarde dat er wordt vastgesteld dat iemand concreet niet in de mogelijkheid verkeert een menswaardig bestaan te leiden en die dienstverlening nodig is om daartoe te komen”, legt professor Louckx uit. Voor de personen die zeer behoevend zijn, staat het OCMW met andere woorden in voor de waarborg van hun grondrechten en zal het in geval van ziekte “ofwel ervoor zorgen dat de persoon door OCMW-ziekenhuizen wordt geholpen of zal het de kost dragen van medische verzorging die door zelfstandig artsen of artsen die meewerken aan het OCMW aan de patiënt wordt verstrekt. Het recht op gezondheid bestaat dus wel degelijk.”

Van Samusocial naar Samulocal: een interview

Op een zonnige maar verraderlijk koude namiddag dwaal ik rond op zoek naar de menselijke kant van het daklozenverhaal.

Mathilde, 84 jaar, station Brussel-Centraal

Al gauw zie ik een oude vrouw zitten tussen de beide ingangen van het station tegenover de Hilton Hotels die in een boog het station omarmen. Ik wandel rustig en kniel neer bij haar opzij gezette kartonnen doosje dat als tafeltje moet doorgaan. Erop ligt een boekje met woordzoekertjes, waarin ze al een eindje door de pagina’s heen gevorderd is. Wie is deze vrouw? Ik leg twee keer een stuk van 50 cent in haar bekertje en vraag of alles goed met haar gaat. Ze merkt me niet op. Het oude vrouwtje staat met haar rug naar me toe en buigt onhandig achter haar stoel om een snelbinder los te maken. Op eigen initiatief kom ik een stap dichter en maak het haakje van de snelbinder los, terwijl de ogen van haar Franse Bulldog op mij gericht zijn: wie is deze vrouw?

Nog voor ik het goed besef kijkt een nieuw gezicht naar me op. Ze heeft een klein maar schattig rond gezicht met doordringende blauwe ogen. Haar huid is licht en met rimpels getekend door de tijd. Omhuld door korte, glanzende, fijne grijze haren komt ze recht en speldt ze een deel van haar grijze haren met een speldje achter haar oor. “Merci beaucoup, madame”, weerklinkt er met zachte stem uit haar mond. Ze is heel blij met het geld dat ik haar gaf. Ze keert zich naar de doos en maakt de snelbinder erom vast. Het kostte haar veel moeite, maar het was het waard. De snelbinder omsloot de doos als een elastiek waarbij een rode roos aan de voorkant rechtop kon blijven staan. Ik geef haar een compliment, het was werkelijk een prachtige bloem. Met fonkelende ogen vertelt ze me dat ze deze van een voorbijganger heeft gekregen in het station op Valentijn. Op haar 84ste verjaardag.

De vrouw vierde haar verjaardag, op Valentijn, hier in haar rolstoel samen met haar Bulldog op straat aan het station. Wat doet een vrouw van deze leeftijd op straat? Ik hurk me langs haar neer en sla een babbeltje met haar. Als snel ondervind ik dat ze blij is met de aandacht en vertelt ze me dat ze maar een klein pensioentje heeft. Met haar pensioen van een schamele 630 euro kan ze haar huur van meer dan 700 euro niet betalen. Het is een groot bedrag dat ze moet kunnen bijleggen en waarvoor ze hoopt op steun van voorbijgangers.

Mathilde komt uit een zeer gerespecteerde en welgestelde familie. Een reden meer waarom ze niet wilt dat iemand van haar familie, zoals haar broers, dit te weten komt. “C’est ma histoire”, beklemtoont ze. Waarmee ze wil duidelijk maken dat niemand zich om haar hoeft te bekommeren.

Al is ze wel zeker dat de familie haar zou helpen als ze het zouden weten. Toch is dat voor haar niet zo gemakkelijk. Zonder iemands medeweten komt ze, vergezeld met haar hondje, al een jaar lang bijna iedere dag naar het station. Iedereen heeft zo zijn eigen problemen en ze wil niemand lastigvallen. Het ene familielid studeert nog, een schoonzus heeft een erge longziekte en haar oudste broer heeft niet lang meer te leven. Hun problemen zijn niets vergeleken met die van haar, vindt ze. Haar enige uitweg is zo snel mogelijk een goedkoper onderkomen vinden voor haar en haar twee hondjes, vertelt ze. Voor de sous-sol, een dakkamer, waar ze nu verblijft zal ze binnenkort een contract moeten ondertekenen, wat ze zolang mogelijk hoopt uit te stellen. Dat onbetaalbare huurcontract zou een blok aan haar been zijn.

“Samusocial? Zwijg me van Samusocial!”

Didier

Vorige winter sliep de Mathilde drie nachten buiten. Dat was in de periode dat ze geconfronteerd werd met de weinige financiën die ze maar had en in onzekerheid die beslissing maakte. Die drie nachten waren zo verschrikkelijk dat ze ervoor gezorgd heeft dat deze zich nooit meer hebben herhaald. Erna zocht ze verscheidene keren hulp bij het OCMW, waar ze naar haar zeggen telkens weer wandelen werd gestuurd. Ze grabbelt een fotoalbum uit haar handtas die handig verstopt zat in de doos en toont fier de foto’s die alles betekenen voor haar. Bladzijde na bladzijde vertelt ze in alle geuren en kleuren over de zalige tijd die ze bij de zusters beleefde, waar ze op haar 60 jaar afscheid van heeft moeten nemen toen ze op pensioen ging. Er werd toen een groot feest voor haar georganiseerd met taart, slingers, ballonnen en als afscheidscadeau een grote naaimachine. Naaien en breien is ook wat ze het liefst zou doen op dit moment, zegt ze in een zucht.

Als afsluiter vraag ik haar of ze nog iets nodig heeft, terwijl ik emotioneel geraakt opnieuw twee stukken van 1 euro en 50 cent in haar potje leg. Graag zou ze graag een flesje water hebben voor haar hondje en een koffie. Met een pakje madeleines zouden we haar een nog groter plezier doen. Nog voor ze haar geld onterecht bijeen raapt om dit te betalen, is mijn vriend al vertrokken naar de Carrefour Express. In paniek vraagt ze nog snel mijn naam en de naam van mijn vriend. Ze hoopt ons gauw snel weer te zien want we zijn gentils.

Didier, 60 jaar, station Brussel-Centraal

Didier, een man van 60 jaar, kom ik tegen in de witte gang in Brussel-Centraal die naar de metro’s leidt. Schuddend met zijn lege kartonnen koffiebeker is hij blij met ieder geldstuk dat erin valt.

Hij is niet te spreken over Samusocial en is blij dat hij bij een vriend terecht kan om ’s nachts te overnachten. “Samusocial? Zwijg me van de Samusocial.” Gedegouteerd vertelt hij me meteen over het schandaal van Yvan Mayeur. Dat is onvergefelijk. Van in het begin voelde het er niet goed aan. “Les gens là…” weet hij uit te brengen, terwijl hij met zijn hoofd nee schudt. Het was duidelijk niets voor hem. Niet alleen de regel dat hij om acht uur ’s ochtends terug moest vertrekken, zat hem dwars. Hij vertelt me dat hij eens met een vriend en een vrouw had afgesproken om er te overnachten. Om acht uur ‘s avonds stonden ze keurig op tijd aan de deur en verliep alles goed totdat de vrouw hen de ochtend erna vertelde dat ze door een van de medewerkers verplicht werd te betalen in ruil voor een slaapplaats. Dat een van de organisaties die gratis opvangplaatsen ter beschikking stelt (zoals ook te lezen is in het rapport van la Strada) geld vroeg aan de vrouw, was voor hem de druppel. Hij zal er nooit nog een voet binnen zetten.

“Didier, tu veux un café?” vraagt een man. Met een glimlach en een bedankje stemt hij graag toe. Didier is een grote liefhebber van zwarte koffie. “Tu n’est pas raciste hein?” wordt er gegrapt door de andere man en ze lachen zich beiden een breuk. Didier is een man van de wereld die met tegenslag in het leven dakloos werd. Hij heeft veel malchance gehad, maar die kreeg hem niet klein. Zo heeft hij zelfs een tijdje Nederlands geleerd en overleeft hij de dagen zonder een keer ziek te worden. Hij gaat niet naar een dokter, noch heeft hij nood aan warme handschoenen die ik hem aanbood: “de winters zijn niet meer koud.” Als er iets is waar mensen hem een plezier mee kunnen doen behalve geld geven, is het un sandwich of een stuk brood. Eenmaal hij dit heeft gegeten, heeft hij geen honger meer en hoeft hij zich daar geen zorgen meer om te maken. Al geeft hij wel toe dat niet iedereen hiermee even blij is. Onterecht, vindt hij. Tenslotte gooi ik voor een tweede keer geld in zijn bekertje. Wat hij te veel van het goede vond. “Pour un café noir”, zei ik. Met een uitbundige lach zwaaien we elkaar gedag. “Vous n’êtes pas raciste hein?”

Met bevroren voeten en verkrampte spieren, keerden we terug naar huis, wat ineens als een grote luxe aanvoelde. En die handschoenen? Die gaf ik aan een andere dakloze.

© Larissa Courant

0 Comment