Een ode aan de lelijkheid

Gisterenavond gingen de deuren van Parking 58 onherroepelijk dicht. Het gebouw moet plaatsmaken voor een nieuw administratief centrum van de stad Brussel. De parking werd jarenlang gezien als een oase van lelijkheid en functionaliteit, maar met één van de meest indrukwekkende uitzichten over Brussel. Onze reporter bracht een laatste bezoek aan het iconische gebouw.

Een beroemdheid wordt pas echt bekend na de dood. Nu Parking 58 definitief de deuren sluit, komen de herinneringen eraan weer naar boven. Het gebouw was jarenlang een begrip in Brussel, dat zowel geliefd als vervloekt werd. Automobilisten konden er steeds hun wagen kwijt voor een bezoek aan de stad en haar belevenswaardigheden. Brusselaars kwamen graag samen op het dak om er te genieten van het uitzicht en het leven. Anderzijds staat de parking ook bekend als schoolvoorbeeld van de ‘verbrusseling’, ofwel de invasie van betonnen functionele architectuur die de stad in de jaren ‘50 en ‘60 onderging.

Hoewel niets subjectiever is dan het begrip ‘schoonheid’, valt Parking 58 inderdaad bezwaarlijk ‘mooi’ te noemen. Het is echter gemakkelijk om een gebouw af te rekenen op haar uiterlijk. Ik breng een laatste bezoek aan dit grijze blok in het centrum van Brussel en wil me daarbij eens concentreren op de karakteristiek van deze parkeergarage. Wat zouden wij, VUB’ers, immers niet voelen mochten we een laatste keer door de gebouwen G en F mogen lopen indien deze gesloopt zouden worden? Dat zijn ook niet meteen de fraaiste gebouwen van de stad. Over de stervenden niets dan goeds?

Parking 58    © Alan Jockmans

Palais d’été

Ik stap de parking tegemoet vanuit een zijstraat van de Anspachlaan. De verkommerde gevels van ooit fraaie Belle-époquehuizen keken in een vervlogen verleden van welvaart en vertier nog uit over de ‘Palais d’été’. Deze prachtige overdekte marktplaats, die over de 19de eeuwse stinkgrot van de Zenne werd gebouwd, maakte in 1958 plaats voor een megalomane parkeergarage. Een uniek staaltje functionele bouwkunst voor die tijd. Het moest de bezoekers van de expo naar de binnenstad leiden. Oude gebouwen deden er niet meer toe. Brussel verkocht met veel plezier haar ziel aan het massatoerisme.

Mijn grootmoeder vertelt nog regelmatig vol smart over deze tijd. Alle pracht des Brussels moest platgegooid worden om de betonnen mastodonten en koning auto ademruimte te geven. “Dat moest allemaal modern zijn”, “dat moest allemaal gelijk in Amerika worden”. Mijn grootmoeder keek met lede ogen toe hoe haar stad grijzer en hoger werd. Het was de tijd dat uiterlijk ondergeschikt was aan functionaliteit en afbraak gelijk stond aan vooruitgang. Maar ook deze periode is intussen voorbij. Nu zijn de betonnen reuzen van weleer zelf aan de beurt. Ze moeten plaats ruimen voor de nieuwe generatie lelijkheid. Glazen lelijkheid ditmaal.

Het enorme parkeergebouw doemt op aan het einde van het straatje. De blinde muur op het gelijkvloers bevat een kleurrijke kakofonie van verschillende generaties tags en graffiti. Als ik me er te dicht bij waag, wordt ik ontvangen door het ongezellige aroma van jarenlang wildplassen. Tezamen met het vochtdoorlopen beton en de stoffige ruiten geeft dit het gebouw een verwaarloosde indruk. Alsof het al enkele jaren leegstaat, door iedereen afgewezen en verafschuwd om haar lelijkheid.

Aan de ingang van de parking blijkt het tegendeel waar. Er heerst een zekere drukte. Hoewel Parking 58 haar laatste uren geduldig aftelt, rijden de auto’s er nog steeds af en aan.  Verschillende mensen staan aan de betaalautomaten en een groepje jongeren loopt naar de liften die hen naar het dak zal brengen. Enkel de affiches die de sluiting aankondigen   herinneren eraan dat ik me in een stervend gebouw bevind.

Gammele liften    © Alan Jockmans

Gammele liften

Binnen de parking lijkt de tijd wel te hebben stilgestaan. De inrichting is in de zestig jaar van haar bestaan schijnbaar nauwelijks veranderd. In een groen geverfde betonnen ruimte bevinden zich twee smalle liften, en wat verderop nog twee. Liften horen anno 2017 eigenlijk twee liftdeuren te hebben, maar hier hebben ze nog hun authentieke enkele klapdeur, waardoor je vanuit de lift de verdiepingen nog voorbij kunt zien treuzelen. Uiteraard loonde het de moeite niet meer om ze voor deze korte tijd nog helemaal te verbouwen om aan de moderne eisen te voldoen. Het interieur van de cabines lijkt ook uit de jaren ’50 te stammen, met hun houten bekleding en de geur van vuil metaal. Het verval heeft ook hier reeds toegeslagen. Eén lift heeft het einde van het gebouw niet meer mogen meemaken en de liftdeur is verzegeld met tape. Deze lift wacht nu stil de stalen peer af die over enkele weken haar koker zal verbrijzelen. De wijzer die de verdiepingen aanduidt, is duidelijk al even stuk. Ik moet toegeven dat de klinkende kabels en de trillende bak me geen gerust gevoel geven bij het stijgen.

De lift neemt me mee tot de zesde verdieping. Hier stopt ze gelukkig. De twee andere liften gaan hoger, maar slaan de eerste zes verdiepingen wel over. De parkeerplaats is half gevuld. Langs de klimspiraal rijdt een wagen hobbelend de parking binnen. Net als mannen aan een urinoir parkeert de wagen zich zo ver mogelijk van de anderen. Hier wordt pas goed duidelijk dat Parking 58 haar einde nadert. Het beton is op verschillende plaatsen afgesleten en her en der wordt het versterkende metaal dat erin zit zichtbaar. De laatste verdiepingen doe ik te voet via de spiraal. Die lift neem ik liever niet nog een keer. In 1958 moeten deze ruimtes allemaal revolutionair en nieuw geleken hebben. Strak en functioneel, zo hoorde het en meer werd van een parkeergarage niet verwacht. Het gebouw heeft haar functie tot op de dag van vandaag keurig uitgevoerd. Voor velen was de parking ondanks haar afstotelijke uiterlijk een ideaal vertrekpunt om de stad in te trekken. Wie naar de AB, De Munt of de Beursschouwburg wou gaan, wilde winkelen in de Nieuwstraat of gezellig uit eten gaan op het Sint-Katelijneplein, kon er gemakkelijk zijn auto kwijt. En als bonus is er ook het dakterras. Ah, het dakterras. (Lees verder onder de foto)

De klimspiraal    © Alan Jockmans

De Brusselse daken

Ik kan niet ontkennen dat ik vooral hiervoor terug naar deze tempel van verval en beton ben gekomen. Vanop het dak krijg ik een uniek uitzicht over de stad waar ik ben opgegroeid. Ik ben overigens niet de enige die ervan wil genieten. Het groepje jongeren dat ik daarnet ben gepasseerd heeft zich op het dak geïnstalleerd met campingstoeltjes en bier. Aan de rand zit een jong koppeltje te minnekozen. Een eenzame fotograaf legt de stad nog een laatste keer vast op de gevoelige plaat. Enkele mensen van middelbare leeftijd bezoeken nog eens de plek waar ze waarschijnlijk al als jonge gasten heentrokken en twee meisjes nemen selfies. Ik had het hier, zeker nu, drukker verwacht. Op deze plaats vinden regelmatig feesten en evenementen plaats die steeds veel volk trekken. Ditmaal is er echter geen geïmproviseerde bar en het enige geluid is de muziek uit de gsm van een meisje. Misschien komt er na valavond nog verandering in, maar het dak van Parking 58 straalt nu vooral rust uit. Het is een ingetogen afscheid van een gebouw dat jarenlang een populaire trekpleister was voor de Brusselse jeugd. Hoewel deze plaats al even geen goed bewaard geheim meer is en tegenwoordig in verschillende reisgidsen en blogs vermeld staat, zijn hier geen hordes Japanners of Chinezen. Dit had gemakkelijk een toeristenval kunnen worden maar bleef er godzijdank van gespaard. Brussel heeft dit dak voor zichzelf gehouden. Hier waan ik me net in een Amerikaanse film waar elk ogenblik een knetterende underground dancebattle kan losbarsten. Hier schuilt hem de unieke schoonheid van Parking 58. Het is niet omdat iets niet mooi is dat het daarom lelijk wordt.

En dan het uitzicht. Het is een uniek 360°beeld van de stad, een oerwoud van schoorstenen, antennes en bouwkranen. De attracties van de Zuidfoor komen af en toe eens boven de daken piepen. Her en der wordt de skyline ontsierd door de broertjes en zusjes van Parking 58, die boven de stad uittorenen als grijze reuzen. Ook voor hen zijn prachtige historische gebouwen moeten wijken en ook zij zullen op termijn vervangen worden door nieuwe gedrochten. Dat is het lot van de bruxellisation. Over enkele uren verdwijnen de gebouwen in de lichtjes van de nacht. Het uitzicht bezit toch een zekere schoonheid. Als een ornitholoog kijk ik uit over de bruisende stad. Over de daken van oude herenhuizen en nieuwe kantoorgebouwen. Ik observeer Brussel in haar eigenheid. Een stad hoort zich niet anders voor te doen dan ze is, maar zich te koesteren in haar eigen karakter. Brussel is mooi en lelijk, charmant en chaotisch. Brussel is zichzelf en hoort dat ook te blijven. Dat is echte schoonheid die duidelijk wordt hier, op het dak van Parking 58.

Het wordt laat en ik moet nog eten. Ik zeg vaarwel aan het dakterras en met enige onzekerheid stap ik toch opnieuw in de gammele lift. Parking 58 gaat nu haar laatste nacht in. Meer jongeren stappen nu richting de lift. Ik werp nog een laatste blik op het gebouw, ik zal er nooit meer weer komen.

Deze avond zal ik mijn glas oude geuze voor een keer heffen op Parking 58. Op haar afschuwelijke schoonheid en prachtige afgrijselijkheid. Een ode aan de lelijkheid die ons leert dat schoonheid overal kan zitten, als je maar bereid bent om het te willen zien.

Het iconische dak    © Alan Jockmans
0 Comment