Op stap met Egide – Een Brusselse nacht: van aan de toog tot onder de toog

Het was feest in Brussel. Eén keer per jaar tonen de negentien Brusselse gemeente eensgezindheid. Dan heeft het Hoofdstedelijke Gewest genoeg daadkracht haar bestaan te vieren in de vorm van het Irisfeest. 

© De Moeial, Emily Schennach

Een onderdeel van dit volksfeest dat alvast op mijn goedkeuring kan rekenen, is het voor publiek openstellen van bijzondere locaties in Brussel. Hieronder valt onder andere een bezoek aan het panoramadek van de Reyerstoren, die paddenstoel naast de gebouwen van de Vlaamse en Waalse staatstelevisie. Het biedt ongetwijfeld een prachtig zicht over de stad.

Maar helaas waren de rondleidingen reeds volgeboekt. Net als een geleid bezoek aan die andere bijzondere locatie die mijn aandacht trok: de Brusselse vroegmarkt of Mabru zoals ze zichzelf noemt. Deze groothandelsmarkt gelegen in het noorden van Brussel doet dienst als de Nieuwstraat voor de (horeca-)ondernemers van de stad. Een interessante inkijk in de Brusselse voedselketen, dacht ik zo. Spijtig genoeg was ik te laat om me in te schrijven. Om de grote teleurstelling enigszins te verzachten, zat er niks anders op dan me te bezatten.

Dit begon op het Campus Zuid-festival dat neerstreek op de VUB. De combinatie van gras, zonnestralen, bier uit recycleerbare glazen met kindertekeningetjes en geinige Balkanmuziek gevolgd door een dwarsfluitartieste begeleid door een imponerende dubstep-beat, bracht mij in een stemming die de weg plaveide voor het verder nuttigen van pintjes in het centrum.

De nacht was inmiddels gevallen toen ik mij per fiets richting het centrum begaf. Ik had het bijna niet in levenden lijve bereikt. Mijn fiets heeft namelijk een zogenaamde achteruittraprem, en toen ik deze wilde gebruiken om tot stilstand te komen voor het naderende rode stoplicht onderaan de Kunstberg, moest ik tot mijn grote schrik vaststellen dat mijn ketting tijdens de afdaling van de tandwielen was geraakt. Achteruittrappen resulteerde zo enkel in het uitbreken van angstzweet. Er zat niks anders op dan mijn voeten op de grond te zetten. Met een remweg van 20 meter en het piepende geluid van een passerende Formule 1-wagen ontsnapte ik ternauwernood aan een aanrijding.

Regendans

Met een centimeter minder zool onder m’n schoenen, maar in goed gezelschap van studie- en Moeialgenoten, was de eerste stop van de avond het onvolprezen Madame Moustache. De muziek was oké en zoals altijd van een swingend tempo. Maar het publiek liet het deze avond afweten en was in grote getale afwezig. De photobooth leverde daardoor nog het meeste plezier op. Deze apparaten, die drie foto’s op een strookje papier afdrukken, zijn voor mij overigens een nieuw fenomeen tijdens het uitgaan. Het levert zonder uitzondering de meest debiele foto’s op omdat je altijd met teveel mensen tegelijk het hokje probeert te bezetten. Maar lachen is het wel, zo nu en dan. Toen echter de stroom en daardoor ook de muziek en de photobooth uitvielen, was het de hoogste tijd om ons te verplaatsen naar een volgend bieruitgiftepunt.

De keus viel unaniem op Café Central. Ik was hier nog nooit geweest, maar mij werd verteld dat je hier nog weleens het uitschot van Brussel tegenkomt in de nachtelijke uurtjes. Daar pasten wij in principe perfect tussen op dat moment. Een apart café, moet ik zeggen. De ene helft, waar zich de toog bevindt, is fel belicht en deed mij denken aan een vroegere stationsrestauratie zoals je die tegenwoordig enkel nog in films of op de voorkant van een lounge-cd ziet. Lederen banken, houten muren met interessant reliëf en een bont gezelschap  uit alle windrichtingen en continenten die onze aarde rijk is.
In een hoekje zit tante Sidonia haar verdriet om de zoveelste afwijzing van Lambik weg te drinken. Naast haar probeert een uit de kluiten gewassen en duidelijk beschonken kantoorslaaf, wiens overhemd het na een dag werken niet meer zag zitten om de ronding van zijn buik ter hoogte van zijn navel te bedekken, een verhaal op te hangen aan drie Chinese toeristen die zich tot in detail hebben ondergedompeld in de Belgische trappistencultuur. Met rode wangetjes en glazige ogen horen ze het gezever van de man aan.

We kijken even rond in het winkeltje en zien de meest uiteenlopende soorten vlees, inclusief koeienhersenen

De toog gaat over in de dj-booth die de andere helft van het café inluidt. Hier een heel ander, maar niet minder interessant gezicht. Het felle licht maakt plaats voor duisternis afgewisseld met sfeerverhogende discolichten. De ruimte biedt plaats aan de dansers onder ons. Gedanst wordt er dan ook naar lieverlee. Mensen uit werelddelen waar ze een beter ritmegevoel hebben, ondersteunen de dj met klapgeluiden en vertonen om de beurt hun danskunsten in het midden van een kringetje dat ze met z’n allen vormen. Ik vermaak mij erg door ernaar te kijken en het doet denken aan een regendans. Omdat ook wij inmiddels de bodem van menig bierglas hebben mogen aanschouwen, voegen we ons in het decor van dit amusante café en plegen we ook een dansje ten behoeve van de weergoden.

Nadat we zijn uitgedanst brengen we een bezoek aan dat andere eigenaardige café van Brussel waar ik de naam van ben vergeten (Celtica, nvdr). Maar dat doet er niet toe, want ik krijg er een appel in m’n gezicht geduwd door een overenthousiaste dame. En ze draaien Greased Lightning. We houden het hier dus gauw weer voor bekeken.

Het was inmiddels vier uur ’s ochtends. Maar ik was nog niet over mijn teleurstelling van het mislopen van de rondleidingen heen en meende toch nog een afzakkertje nodig te hebben. Het panoramadek van de tv-paddenstoel vond ik daar de ideale plek voor, maar bij nader inzien leek het ons toch lastig die toren te beklimmen in onze huidige toestand. Mabru daarentegen ligt wel gewoon op de begane grond en is vast ook op eigen houtje te bezoeken.

Ziekenhuiscafetaria

En inderdaad, na een helse fietstocht met wederom een bijna doodervaring door het roekeloze rijgedrag van onze hoofdredacteur (die overigens niet meedanste in de regendans, nvdr), konden we zonder problemen het terrein van Mabru betreden: een grote parkeerplaats omringd met hallen. We betreden de eerste hal waarvan de gevel wordt gesierd door grote en kleurrijke neonbuizen in de vorm van een ananas. Dit moet een verwijzing zijn naar de te koop gestelde bergen fruit die wij aantreffen bij binnenkomst. Maar net als bij Madame Moustache was het er akelig rustig. Niets van de bedrijvigheid die we ons hadden voorgesteld.

In de volgende hal zijn merkwaardig genoeg kleine pandjes gebouwd. Sommige met schuifdeuren wekken zelfs de indruk van een supermarkt. We stappen er eentje binnen en vragen waar we koffie kunnen krijgen. De cafetaria is een hal verder, laat de man desgevraagd weten. Op de vraag of hij ons ergens anders nog mee van dienst kan zijn, zeggen we dat we slechts wat komen rondkijken.  “Ah, u bent toerist? Ja dan komen jullie eigenlijk op de verkeerde dag. Gisteren en morgen zijn de drukke dagen.” Verdomme. Dat verklaart de onverwachte uitgestorven aanblik. We kijken even rond in het winkeltje van de man en zien de meest uiteenlopende soorten vlees, inclusief koeienhersenen. Daarnaast verkoopt hij een breed scala aan Aziatische sausen, want daar vraagt de klant naar. Ik kan mij inbeelden dat hersenen inderdaad beter te pruimen zijn met wat chilisaus.

© De Moeial, Emily Schennach
© De Moeial, Emily Schennach

De aanwijzingen van de hersenenverkoper in acht nemend, zien we in de volgende hal inderdaad een baken van sfeervol licht opdoemen. Ons hart gaat sneller kloppen als we door de ramen van de cafetaria zien dat er zich een tap achter de toog bevindt. Snel naar binnen. Op de vraag of we hier een pintje kunnen krijgen, luidt het antwoord van de barman gehuld in korte broek: “Dat behoort tot de mogelijkheden, ja.” Van harte was het niet, meenden we op te maken uit dit antwoord. Maar goed, klant is koning, hij stribbelt verder niet tegen en voorziet ons van de goudgele rakkers.

De cafetaria was er een waarvan je er niet veel ziet. Het deed één van ons aan een ziekenhuiscafetaria denken. Ikzelf vond het daarvoor toch weer iets te sfeervol ingericht. Daarnaast ben ik nog nooit in een ziekenhuiscafetaria geweest waar men pinten serveert, maar het zou me niet verbazen als dat in België de gewoonste zaak van de wereld is.

In deze ambiance, zo tussen de mensen voor wie het inmiddels al de volgende dag is, daalde het niveau van onze gespreksonderwerpen al snel tot een troosteloos dieptepunt toen we de aandoenlijke prullenbakjes op de tafel, de planten en de plastic mandjes (die de indruk moesten wekken van riet te zijn) begonnen te recenseren. Ik merkte pas echt dat het tijd werd om huiswaarts te keren toen ik op zoek ging naar het toilet. “De koer is onder de toog”, werd mij namelijk door de enige andere gasten in de cafetaria medegedeeld. Daar begreep ik werkelijk niks van. Het woord koer was volkomen nieuw voor mij, maar ik kon de betekenis nog raden. Om nu mijn blaas te gaan legen onder de toog, leek me dan weer minder voor de hand liggend. Een nadere uitleg maakte duidelijk dat ik de cafetaria moest verlaten en direct buiten een trappetje moest afdalen om zo inderdaad in een ruimte onder de cafetaria terecht te komen.

Mijn geluk kon niet meer op. Ik was er in geslaagd om zonder gids onder de toog op de vroegmarkt van Brussel te belanden. Om onze honger te stillen bestelden we vervolgens nog een goed binnen te houden broodje hesp en even later strompelden we naar buiten. Onze regendans van eerder op de avond bleek geen zoden aan de dijk te hebben gebracht, want de zon scheen alweer in volle glorie over het terrein van het – als je zat bent erg leuk om uit te spreken – Mabruuuu!!!

0 Comment