Op maandag 20 april is de negende onderhandelingsronde over het Transatlantic Trade and Investment Partnership (TTIP) begonnen. Universiteiten vrezen dat een eventueel akkoord weleens verregaande gevolgen zou kunnen hebben voor het hoger onderwijs.
TTIP moet een vrijhandelsverdrag worden tussen de Verenigde Staten en de Europese Unie. Op die manier willen beide machtsblokken regelgeving, veiligheidseisen en kwaliteitsstandaarden op elkaar afstemmen. Volgens de onderhandelaars biedt dat kansen op een grotere economische groei en duizenden extra jobs. Bedrijven en investeerders hebben dan immers makkelijker toegang tot de markt aan de overkant van de Atlantische Oceaan. Administratieve vereenvoudiging op macro-economische schaal, als het ware.
Wie regelgeving wil gelijktrekken, staat echter voor een belangrijke keuze: naar boven afronden, of naar beneden? Europese ngo’s en belangenorganisaties zitten vooral met dit vraagstuk in de maag. Op heel wat vlakken is de Europese wetgeving immers strenger en uitgebreider dan de Amerikaanse. Het bekendste voorbeeld is voedselveiligheid en meer bepaald de chloorkip: in de EU is die verboden, maar in de VS niet. De VS is dan weer strenger wat betreft de veiligheid van speelgoed.
Een ander voorbeeld: streekproducten. De EU ziet er tot nu toe steeds streng op toe dat champagne of gorgonzola daadwerkelijk uit de gelijknamige geografische regio komt. Een prosecco ‘champagne’ noemen is verboden. De VS ziet dat liever anders; waarom zou een schuimwijn uit Californië niet mogen profiteren van die prestigieuze soortnaam?
Robert Went, econoom aan de Nederlandse Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid, predikt realisme. In de Volkskrant laat hij optekenen: “Tachtig procent van de veronderstelde groei dankzij TTIP wordt verwacht vanuit de harmonisering van regels (…). Die winst realiseer je alleen als de standaarden neerwaarts worden bijgesteld.”
De onderhandelingen gaan echter nog veel breder dan dat. ‘Handel’ wordt dan ook bijzonder ruim geïnterpreteerd. In zekere zin hangt aan elke denkbare bevoegdheid, die geeneens exclusief tot het domein van de EU hoeft te behoren, een handelsdimensie. Ook publieke diensten, zoals gezondheidszorg, milieu en, inderdaad, onderwijs kunnen onder TTIP vallen.
For profit!
Universitaire koepelorganisaties waarschuwen al enige tijd voor de negatieve effecten die dat zou kunnen veroorzaken. In maart 2014 trok de Britse University and College Union (UCU) aan de alarmbel. Volgens de UCU is Groot-Brittannië immers een strategische prioriteit voor Amerikaanse privé-onderwijsinstellingen, de zogenaamde for-profit onderwijsverstrekkers. Een van de bekendste, op winst gefundeerde Amerikaanse marktspelers is de Apollo Education Group, die onder andere de universiteit van Phoenix in bezit heeft. In 2009 nam Apollo de Britse privé-universiteit BBP nog over.
Eén van de grootste zorgen van de UCU is dat nog meer, ditmaal Amerikaanse for-profit-instellingen het Britse eiland zullen overspoelen. De regering-Cameron heeft de for-profit al meer toegang gegeven tot de hogeronderwijssector. Ze ontvangen nu ook subsidies voor studentenvoorzieningen, waardoor het totaal bedrag aan studentenvoorzieningen voor de for-profitsector is opgelopen van 33 miljoen pond in het academiejaar 2009-2010, tot 270 miljoen pond in 2012-2013.
Groot-Brittannië is natuurlijk een apart geval: privé gefinancierd hoger onderwijs is er veel meer ingeburgerd dan in Vlaanderen, maar het is een goede indicatie van de marktverschuiving die TTIP teweeg zou kunnen brengen. Voor elke lidstaat van de Europese Unie is de uitwerking van TTIP anders.
Scepsis
Daarbovenop twijfelen universitaire belangenorganisaties aan de bevoegdheid van de Europese Unie. Onderwijs behoort immers niet expliciet tot de portefeuille van de EU, maar berust bij de lidstaten. Karl Dittrich, voorzitter van het Nederlandse universitaire overlegplatform VSNU (het equivalent van de Vlaamse VLIR, nvdr), verwoordde het zo aan het Nederlandse ScienceGuide: “Hoger onderwijs, in tegenstelling tot handel, is geen exclusieve bevoegdheid van de EU. Dat betekent dat de Europese Unie buiten haar bevoegdheden zou kunnen treden wanneer het afspraken zou maken op het gebied van hoger onderwijs, waar normaliter nationale parlementen over beslissen.”
Ferdi De Ville, professor Europese Studies aan de UGent, kan die bevoegdheidskwestie kaderen: “Sinds het Verdrag van Lissabon in 2007 kan de Europese Commissie, die de onderhandelingen namens de Europese Unie voert met de VS, ook over de handelsdimensie onderhandelen van bevoegdheden die eerst en vooral de lidstaten toebehoren, zoals onderwijs en gezondheidszorg. Wel kunnen lidstaten reservaties en uitzonderingen in het akkoord laten inschrijven. Stel dat Italië vindt dat haar onderwijssector anders is geregeld dan pakweg de Vlaamse, dan kan Italië uitzonderingen daarover opnemen die enkel voor Italië gelden.”
De Europese Commissie lijkt op het eerste zicht niet van plan om publieke diensten mee te nemen in de onderhandelingen. Dat blijkt uit gelekte documenten, weet De Ville. “De EU lijkt zich voor te houden om zeker publiek gefinancierde, maar eigenlijk ook privaat gefinancierde onderwijsdiensten te blijven reguleren. Ook wil het nog steeds dat lidstaten de voorwaarden blijven bepalen waarop hogeronderwijsinstellingen erkend kunnen worden. Als ik dat zo lees, lijkt me dat overeen te komen met voorgaande praktijken in Europese handelsakkoorden; het klinkt als een vrij brede uitzondering die de EU zich voorbehoudt.”
De Ville zelf beseft wel dat onderwijsorganisaties minder gerust zijn. “Ik weet ook dat bepaalde organisaties die het hoger onderwijs vertegenwoordigen meer sceptisch zijn ten opzichte van dat voorbehoud. Ze vrezen dat TTIP wel zou doen wat bijvoorbeeld het multilaterale handelsakkoord GATS (General Agreement on Trade in Services, 1995, nvdr) niet heeft veroorzaakt, namelijk de markt helemaal opengooien voor om het even welke onderwijsdienstverlener uit het buitenland die hier zou willen concurreren met publieke universiteiten.”
Brandhout
De European University Association (EUA) is een van die organisaties die bezorgd is over de invloed van TTIP op hoger onderwijs. In januari nog lanceerde de EUA, die meer dan zevenhonderd universiteiten vertegenwoordigt op Europees niveau, een standpunt dat brandhout maakte van het vrijhandelsakkoord.
Hun grootste bezorgdheid is dat de gegeven garanties van de Europese Commissie om openbare diensten te beschermen, niet sterk genoeg geformuleerd zijn om ook het hoger onderwijs effectief en daadwerkelijk te vrijwaren tegen de effecten van TTIP. “In veel hogeronderwijssystemen zijn er zowel publieke als private onderwijsverstrekkers en veel openbare diensten zijn afhankelijk van zowel publieke als private financiering. Door zulke hybride systemen en bevoegdheidsniveaus kunnen de onderhandelingen over TTIP niet met juridische zekerheid en helderheid gevoerd worden”, aldus de EUA.
Dat is nog lang niet alles. TTIP wil de ingezette liberalisering van diensten immers verder verankeren. Een van de mechanismen om dat te verwezenlijken, is dat aan de diensten die ten tijde van de ondertekening van TTIP geliberaliseerd zijn, geen afbreuk mag gedaan worden (de zogenaamde standstillverplichting, nvdr). “Dit zorgt voor twijfel of verkozen nationale en regionale overheden nog over de aard van hun eigen hoger onderwijs kunnen beslissen”, zo vreest de EUA.
Ook de investeerder-staatarbitrage werkt, net als voor vele andere ngo’s, wantrouwen op. Net als de standstillverplichting is de arbitrage, een rechtbank die buiten de nationale rechtsorde om ad hoc wordt samengesteld, een bedreiging voor de soevereiniteit van de lidstaten: “Dit geeft privébedrijven het recht om overheden voor de rechter te slepen wanneer lokale regelgeving een inbreuk vormt op hun mogelijkheid om ‘rechtmatige’ winsten te vergaren.”
Diplomafabriek
De Europese universitaire belangenorganisatie is sceptisch, maar hoe zit het met de specifieke invloed van TTIP op het Vlaamse hoger onderwijs? Maakt TTIP de weg vrij voor een toevloed aan privébedrijven die in Vlaanderen onderwijs komen verstrekken?
Kim Van der Borght, professor aan de rechtenfaculteit van de VUB en specialist in internationaal handelsrecht, denkt van niet. “Het is al mogelijk om binnen het bestaand regelgevend kader private universiteiten op te starten. Maar zolang de bestaande universiteiten grotendeels vanuit overheidsmiddelen worden gefinancierd, lijkt het me weinig waarschijnlijk dat een private investeerder dit op een winstgevende manier zou kunnen doen.”
Namens Vlaanderen heeft de Vlir, de Vlaamse Interuniversitaire Raad, de verklaring van de EUA ondertekend. Professor Jan Cornelis is niet alleen vicerector Internationalisering aan de VUB, maar ook voorzitter van een werkgroep binnen de VLIR die zich met TTIP bezighoudt. Cornelis maakt een kanttekening bij de opmerking van Van der Borght dat er weinig winsten te halen vallen via privé-onderwijs: “Tenzij de overheid de kwaliteitsnormen sterk zou verlagen en men dus de facto een diploma zou kunnen kopen, al lijkt me dat niet duurzaam vol te houden.”
Volgens Cornelis is het daarom van belang dat de EU zijn hoge standaarden niet mag prijsgeven. “Je ziet dat ook in anderen domeinen: inboeten op de kwaliteit van voedsel, VS-producten die op onze markt zullen verschijnen, gebrekkige etikettering of toevoeging van additieven.”
Mist
Intussen proberen de onderhandelaars aan de onvrede van de de ngo’s die openbare diensten vertegenwoordigen, iet of wat tegemoet te komen. Op 20 maart lanceerden de EU en de Verenigde Staten een gezamenlijke verklaring, maar in plaats van antwoorden, creëert de verklaring enkel nog meer vragen.
Dat leest ook Kim Van der Borght in de verklaring: “De verklaring zegt enkel dat publieke overheden zelf openbare diensten als onderwijs kunnen organiseren – potentieel in concurrentie met de private sector – of ondersteunen, bijvoorbeeld door een privaat aanbod te subsidiëren. Maar het ontkracht niet dat liberalisering van het hoger onderwijs een potentieel domein van TTIP is.” En laat dat nu net het grootste strijdpunt van de EUA zijn.
Dat de onderhandelaars zo geheimzinnig blijven over wat er nu precies op tafel ligt en, belangrijker nog, wat niet, verbaast Ferdi De Ville niet. “De Commissie zegt dat ze vandaag al veel meer communiceert en transparantie aan de dag legt dan bij vroegere onderhandelingen. Dat klopt ook, maar het blijft nog steeds beperkt. Alles wat we weten, weten we enerzijds via een lek en anderzijds via een documentje op haar eigen website dat verklaart waarover ze wel en niet wil onderhandelen. Dus ja, er is een gebrek aan transparantie.”
En dan nog weten we enkel het standpunt van de Europese Unie, en niet dat van de Verenigde Staten. De Ville: “De Commissie communiceert nooit over de positie van de VS: dat is haar taak niet, zegt ze, en bovendien vraagt de VS ook om daar niet transparant over te zijn. Sommigen zeggen dat de EU meer vragende partij is voor TTIP dan de VS en dus iets minder sterk staat in de onderhandelingen. Het mag dan zo zijn dat de Commissie de ngo’s en oppositie vaak geruststelt als het over Europese standaarden en publieke diensten gaat, maar als je een akkoord wil, ben je genoodzaakt om toegevingen te doen.
Een spel van vraag en aanbod, van onderhandelingen en compromissen, in België kennen wij dat spel van geven en nemen maar al te goed. De Ville: “Wij vragen immers ook aan de VS zaken die zij niet graag doen: erkenning van onze streekproducten en geografische indicaties, of een hervorming van hun aanbestedingssector zodat ook Europese bedrijven voor een opdracht in aanmerking komen. Dan is er grond om te vrezen dat wij ook op bepaalde pistes offers moeten maken. Het kan natuurlijk dat de Commissie voet bij stuk houdt bij al de gevoelige thema’s, maar in dat geval is er ook geen marge voor een akkoord, natuurlijk.”
0 Comment