Rockrace Voorronde 1: Hoezo, er zijn geen genres meer?

“Dit jaar meer dan vorige jaren, zijn er sterk uiteenlopende muziekstijlen”, zo heeft de organisatie van de Rockrace ons voor aanvang van dit jaarlijkse muziekfestijn per e-mail laten weten. Ze hebben niet gelogen. Het moge duidelijk zijn: verwacht je aan alles tijdens de voorrondes. Enkel een olifant op het podium zal ons nog oprecht verbazen.

Leopold Tears

Je hebt een drummer, gitarist, bassist en zanger. Je hebt je eerste plaat uit, een concert in de Madame Moustache achter de rug en positieve Franstalige pers op je palmares. De verf op de bassdrum is nog maar net gedroogd, en je denkt: als we die Vlamen in Brussel nu ook maar eens kunnen overtuigen! Je schrijft je in voor de Rockrace en opent later de avond in het Ritscafé, kijkend naar de schare fans die je hebt meegenomen om straks de publieksprijs te winnen.

Tot dusver het perfecte plaatje, de jongensdroom in vervulling. Maar het zijn altijd de details die de spelbederver zijn. Eén van die details in de bredere problematiek tot het worden van een Goede Muziekgroep, is de eigen muziek. Toegegeven, een kleine randvoorwaarde, maar je hebt ‘m toch maar beter voor elkaar vooraleer je ons met je imago komt lastigvallen.

Dat is de reden waarom ons medelijden voor de hapering in het begin van de set algauw veranderde in zelfgenoegzaamheid. Heb je je urenlang suf gezwoegd om de set op punt te krijgen, een instrumentale intro bedacht om de komst van die koele kikker van een frontman aan te kondigen (jep, de zanger kwam in divastijl pas na enkele minuten het podium op), de spanningsboog een eerste keer tot grote hoogten opgedreven, en dan valt je gitaar weg. Verder afdoende set, maar dat mogen we ook wel verwachten van een band met reeds een eerste langspeler achter de naam.

Maar u wil natuurlijk wel eens weten wat er dan precies schort aan de muziek. Wel, ’t stuitert een beetje alle kanten op, en meer dan eens worden paden bewandeld die niet voor niets aangemerkt zijn als no go-zone. Vunzige dubstep in ‘Asylum’, overmatig drama in ‘Hurry up’ waarbij zo’n clichévideoclip van de-radeloze-man-in-de-regen niet zou misstaan en vlakke couplettenvullerij in ‘Hooked like worms’ als excuus om afkooksels van The Mars Volta-gitaarslagen te spelen.

Ergens een sprankeltje hoop, namelijk in het tweede nummer ‘Neverending March’, dat wat dansbaar aandeed en ons even deed denken aan de vervologen tijd toen Beth Ditto nog relevant was. Maar toch na enkele tellen heb je het door: wij luisteren naar een band die het Muse post-Origin of Symmetry kan smaken. En dan weet je: alle hoop is vervlogen.

© De Moeial, Sarah Hamdi

Synthagmatics

Vorig jaar schreven wij er dit over. Synthagmatics heeft de zeilen bijgesteld: mét drummer deze keer, en zelfs een mc die het optreden aan elkaar rijgt. Nu ja, we weten ook wel wat de taak van de mc is: pochen over de eigen muziek en het Ritscafé wat ophitsen. Dat laatste viel in ieder geval lelijk tegen.

Trouw aan drum and bass zijn ze wel, die Synthagmatics. Al noemen wij het toch eerder hardleers. De cover van Prodigy’s ‘Voodoo People’ deed ons het hoofd lichtjes voorover buigen om vervolgens met de duim en wijsvinger van de rechterhand het bovenste gedeelte van ons neusbeun vast te klemmen, zo ter hoogte van onze beider ogen. Afgewerkt met een pijnlijke grimas symboliseert deze gezichtsexpressie perfect wat wij nog steeds van dit genre vinden: vermoeiende ellende.

Te hunner verdediging: zij dachten dat ze een cover moesten spelen. Niets is minder waar. Maar een excuus is het ook niet. Doe ons een lol, zeg. The Prodigy. Voodoo People. Op de Rockrace. De jeugd kent geen schaamte meer.

James Francis King

De laptop staat half dichtgeklapt in de uithoek van het podium. Verder heeft JFK enkel een microfoon vandoen. Dat vergt moed en, als het goed is, een gezonde dosis ijdelheid. Even op play klikken en in een halfuur tijd rollen er negen hiphopnummers uit de boxen. De samples en remixen zijn slim gekozen, niet pompeus maar eerder minimaal aangekleed, zoals de zoete gitaar in het derde nummer (dat ons nu al uren pijnigt over de vraag welk bekend wijsje er nu weer van aan de basis ligt). In het zelfreflecterende ‘Eden’, een remix van Stwo, is de doorleefdheid tastbaar en geloofwaardig. Je zou het niet verwachten van die jonge white boy.

© De Moeial, Sarah Hamdi
Maar onderschat hem niet, die JFK. Zijn slungelachtige voorkomen is niet wat het lijkt. Hij weet wat hij doet en, zegen voor een soloartiest, kent zijn grenzen. Het sprekend gemak waarmee hij een eind weg rapt, zowel verbaal als qua lichaamstaal, verraadt dat JFK al even aan de weg timmert. Ook zijn stem is steevast onder controle. Nooit neemt hij teveel hooi op zijn vork, heel precies schipperend tussen verschillende toonhoogten.

Twee nummers springen wat uit de band: de cover van J. Cole’s ‘Apparently’ (muzikaal wel erg trouw gebleven aan het origineel, doch overtuigend genoeg gebracht) en afsluiter ‘Hakuna Matata’. Wij houden niet zo van de verheerlijking van vrolijk jeugdsentiment, maar door de nodige zelfrelativering (This is supposed to be catchy/Let me count my money en even verder I’m a skinny white boy without a bloody penny), zien wij het graag door de vingers. Enkel een kniesoor vond het vervelend dat JFK over het reeds opgenomen refrein heen moest zingen. Maar goed, die kniesoren zullen John Maus niet kennen.

De finalisten worden, anders dan de vorige jaren, na de laatste voorronde aangekondigd. Leopold Tears kreeg alvast de meeste stemmen van het publiek.

0 Comment