“We hebben alle tijd, hoor. Adem rustig in en uit. ’t Is je eerste keer, dan is het logisch dat je je onzeker voelt.” Een gespannen vogeltje richt zich op. Hilde heet ze. Haar eerste keer bij de Centrale Verenging tegen Planlast.
“Ik … ik ben Hilde”, kan ze nog net uitbrengen. Daarna stokken de woorden.
“Spreek het maar uit. Ook jij moet je eigen falen onder ogen zien.” Haar hoofdje buigt naar beneden. Ze ziet haar blauwe vest, haar nette broek. Stond ze nu maar op het dak van haar appartement, met de wind in haar haren.
“Ik … ik heb last van … planlast, ik heb last van planlast, meneer.”
Vier anderen in de kring knikken veelbetekenend. “Goed zo, Hilde, dat is de eerste stap! Wij moesten er ook door!” Een van hen klapt in de handen.
Naast Hilde zit een pafferige jongen, niet ouder dan zestien. Zijn witte T-shirt spant zich rond de navelstreek een weg naar binnen, recht in de warme vetkwab. De jongen kijkt ijlend voor zich uit. Zijn lippen bewegen, maar iets hoorbaars komt niet uit zijn mond.
“Laat één ding duidelijk zijn: alleen jij kan jezelf helpen.” De ogen van de gespreksleider wisselen het zicht op Hilde in voor een panoramische blik op de rest van de kring. “Wie kan jullie helpen?”
“Alleen ik kan mezelf helpen”, dreunden de andere vier. “Onthoud dat, Hilde: alleen jij kan jezelf helpen. Maar goed, vertel ons je verhaal.”
Hilde gaat terug zitten. Intussen begint de zweetbom naast haar duidelijker te praten. “… tering … .” Ze probeert haar concentratie terug te vinden. “Ik voel steeds maar de drang, de drang om mensen te helpen, om mijn omgeving beter te maken. Ik word er gek van. Volgens mij heb ik het zitten. Last van plannen. Ik schaam me er zo voor, meneer.” De gespreksleider knikt. “Je hebt er goed aan gedaan om naar hier te komen.”
Naast Hilde zwelt het geluid van de jongen verder aan. “ … nering … tering … .” Met de hiel van zijn rechterschoen begint hij nu ook geënerveerd tegen het parket te tikken, alsof hij de maat van zijn mantra wil aangeven.
De gespreksleider ziet de vertwijfeling in Hildes ogen, die duidelijk niet gewend zijn aan de toestand van hun buur. “Maak je geen zorgen om hem, Hilde. Een verloren zaak. Iedereen is hier welkom, ook de hopeloze gevallen. Soms is er gewoon niets meer aan te doen. Ik geef hem nog een week. Laat hem een voorbeeld zijn: zelfredzaamheid is geen ijdel begrip. Gelukkig ben jij zover nog niet. Jij hebt je lot nog in eigen handen. Hoe ga je erin slagen om dat niet te laten glippen?”
Een kleine vertwijfeling kringelt om Hildes lippen. Voortbouwend op de collectieve zelfhulp van zojuist, antwoordt ze: “Ik moet mezelf helpen. Ik moet als het ware een planlastverminderingsproces doorgaan om me weer volkomen op mezelf te kunnen richten, meneer.”
“Een goed begin, Hilde”, zegt de leider. “Een heel goed begin zelfs. Veelbelovend. En zeg trouwens maar Bart.”
De stinkerd naast Hilde houdt het niet meer. Exploderend vliegt hij op, keilt de stoel tegen de bakstenen muur en maakt als een oude olietanker vaart richting het raam van het oude schoolgebouw, zes hoog. “De nering naar de tering!”, buldert hij vlak voordat zijn plompe benen zich van het parket afzetten en zijn kolossale lijf door het glas van het venster katapulteren, zes hoog.
Notie nemend van de wanhoopsdaad, besluit de leider: “Dat was vroeger dan ik dacht. Niet meer te redden, zoals ik al zei. Nog maar eens het bewijs van onze stelling: alleen jij kan jezelf redden. Als je ook nog eens anderen moet helpen, ga je eronder door. Vergeet je omgeving, vergeet de anderen. Alleen jijzelf telt. Beperk die planlast van je.”
0 Comment