Het is niet voor iedereen vanzelfsprekend om te gaan studeren. Studenten met functiebeperkingen of kansarme jongeren bijvoorbeeld, hebben het vaak moeilijk om de stap van het middelbaar naar het hoger onderwijs te zetten. Gaan studeren is voor iedereen een hele aanpassing, maar voor deze studenten komen daar nog extra drempels bij.
Om deze groepen studenten te helpen, richtte de Vlaamse overheid in 2008 het AMF op. Toenmalig minister van Onderwijs Franck Vandenbroucke (SP.A) maakte vijf miljoen euro vrij om universiteiten en hogescholen aan te sporen om de verschillende kansengroepen beter te ondersteunen en begeleiden. De huidige regering schrapt het AMF-budget echter volledig en verplaatst de centen naar de algemene werkingsbegrotingen van de hogeronderwijsinstellingen. Dat lijkt een pure begrotingsoefening, maar voor degene die er baat bij hebben is de toekomst ineens onduidelijk.
Een belangrijke overweging om destijds met het AMF te starten was niet alleen het verbeteren van gelijke onderwijskansen. Ook de slogan ‘meten is weten’ was een centrale pijler van het beleid.
Bij de oprichting van het Aanmoedigingsfonds moesten instellingen tevens voor het eerst samen beslissen welke studenten er onder de categorieën van het AMF zouden vallen. Instellingen kwamen in gezamenlijk overleg tot bepaalde definities en criteria die ze zouden gaan gebruiken om bepaalde kansengroepen te identificeren.
In het verleden hadden ze allemaal hun eigen maniertjes om kansengroepen te registreren. Een student met migratieachtergrond in Leuven kon zo bijvoorbeeld verschillen van een student met migratieachtergrond in Brussel of Gent. Daardoor was er geen overzicht van de situatie binnen de Vlaamse universiteiten en hogescholen en kon de overheid de prestaties van de instellingen niet met elkaar vergelijken. Het AMF bracht daar gaandeweg steeds meer overeenstemming in. Niet zo leuk voor instellingen, die ineens een erg laag slaagcijfer van bijvoorbeeld studenten met een migratieachtergrond moesten rapporteren. Dat zijn cijfers die je als instelling misschien liever stil houdt, maar als student heb je die informatie liever vroeg dan laat.
Laat ons eerlijk zijn
Crevits zegt hierover: “De administratieve verplichtingen omtrent het Aanmoedigingsfonds verdwijnen. Laat ons eerlijk zijn: het in kaart brengen op zich lost het probleem niet op. De registratie was hier toch vooral bedoeld om de middelen te kunnen verdelen. Uitgebreid laten registreren en rapporteren om 6,5 miljoen te verdelen, op een globaal budget voor hoger onderwijs van 1,7 miljard, dat is niet efficiënt. Het is niet zo dat we nu helemaal geen zicht meer hebben op de inclusiviteit van het hoger onderwijs. Instellingen monitoren dat wel degelijk, net omdat ze hun gelijkekansenbeleid aanhouden. Alleen moeten ze er niet langer jaarlijks een rapport over schrijven.”
De minister gaat er blijkbaar van uit dat instellingen de cijfers zelf wel nog nauwkeurig zullen bijhouden, zonder dat de overheid hun rapporten ooit te zien krijgt.
Bronnen die nauw betrokken zijn geweest bij het Aanmoedigingsfonds vinden dat het wel meevalt met die planlast. Het AMF werd in de zomer van 2013 nog aangepast om de verdeling van middelen gemakkelijker te maken. Het beperken van de planlast was altijd een belangrijke doelstelling. Vandaar ook dat het AMF werkt met parameters uit het leerplichtonderwijs, zodat de instellingen zelf niet telkens het warm water opnieuw moeten uitvinden. Er kwam zelfs een langetermijnvisie voor het AMF op vraag van de Vlaamse onderwijsraad (VLOR). Maar die gaat nu niet door.
Niet gek dus dat velen in de afschaffing van het AMF, in combinatie met andere besparingsmaatregelen, de indruk krijgen dat de Vlaamse overheid niet zoveel meer geeft om democratisch hogeronderwijs. Expertisecentra die werken rond inclusief hoger onderwijs zien hun budgetten dalen, Studentenvoorzieningen moeten besparen en in Brussel krijgt ook Brik minder subsidie. Ook de verhoging van de inschrijvingsgelden treft studenten die minder studiepunten opnemen het meest. Het vast bedrag dat je sowieso moet betalen stijgt namelijk meer dan de variabele prijs per studiepunt, die bovenop dat vast bedrag komen. En wie nemen er net vaker minder studiepunten op? Werkstudenten en studenten uit andere kansengroepen. Stuk voor stuk raken deze bezuinigingen studenten die voor betaalbare studentenhuisvesting, studiebegeleiding en financiële ondersteuning aankloppen.
Door het AMF af te schaffen laat je nu de boel de boel.
Caroline Gennez
Kortzichtig noemt Caroline Gennez, Vlaams parlementslid voor SP.A en voorzitster van de Universitaire Associatie Brussel (UAB), het plan van de minister. Volgens Gennez is het aan de overheid om universiteiten en hogescholen te stimuleren om hun eigen beleid te versterken. “De slaagkansen van pionierstudenten (de eerste studenten binnen het gezin die hogere studies starten, nvdr) zijn per instelling erg verschillend. De VUB kan een slaagkans van 46 procent voorleggen. Aan de KU Leuven is dat maar 37 procent. Door het AMF af te schaffen laat je nu de boel de boel”, zegt Gennez.
Volgens Gennez is er genoeg reden om aan te nemen dat het AMF wel degelijk een meerwaarde heeft. “Uit een studie van de KU Leuven blijkt dat beleid rond gelijke onderwijskansen zijn vruchten afwerpt. Het klopt dat ongelijkheid al start tijdens de vooropleiding: het gebeurt dat studenten naar BSO of TSO worden doorverwezen, terwijl ze best meer capaciteiten hebben. Maar moeten we de moed dan opgeven als ze achttien zijn?”, vraagt Gennez zich af.
Beproefd recept
Met haar beleid beantwoordt Crevits echter de vraag die Gennez retorisch bedoeld had. Ook scholen in het leerplichtonderwijs krijgen geen extra geld voor kansarme leerlingen meer. Dat berichtte De Tijd op 7 november. De geïdentificeerde kansarme groepen door scholen zijn vrij gelijk aan de groepen die het AMF en het hoger onderwijs zelf identificeren: kinderen met een laagopgeleide moeder, kinderen met een andere thuistaal dan het Nederlands of kinderen uit gezinnen met een laag inkomen.
Het ministerie van Onderwijs hanteert hier dezelfde methodiek: geen apart potje met geld meer, maar de middelen overhevelen naar de basisfinanciering van de scholen. En ook hier dezelfde reactie vanuit het onderwijsveld: “Dit is een politieke afrekening van de N-VA met het gelijkekansenbeleid van de socialisten.”
Wat mag dat kosten?
Minister Crevits spreekt dat laatste met klem tegen. Zij heeft het liever over een “ideologie van vertrouwen.” Maar wat voor Crevits vertrouwen is, is voor velen een ideologie van elitarisme en uitsluiting. Ze bespaart op mensen die het al moeilijk hebben.
Volgens Gennez moet het anders. “Het is nu juist tijd voor een tweede democratiseringsgolf”, vindt de oppositiepolitica. “De eerste was gericht op arbeiderskinderen, de tweede moet zich richten op allochtone jongeren en studenten die om welke reden dan ook niet behoren tot de mainstream. Het is een grote schande dat deze regering voor de allereerste keer minder investeert in het onderwijs dan haar voorganger.”
Crevits wil het onderwijsveld naar eigen zeggen autonomie geven. Hen dingen zelf laten doen, met een overheid die meer op de achtergrond blijft. Dat klinkt rectoren en directeuren van universiteiten en hogescholen waarschijnlijk als muziek in de oren. Ook VUB-rector Paul De Knop pleitte in menig toespraak al voor meer autonomie en minder overheidscontrole op zijn universiteit. Zo te zien maakt het AMF deel uit van de prijs voor deze autonomie.
Een overheid die beleid als betutteling ziet, ontwikkelt echter onvermijdelijk een blinde vlek voor groepen die extra steun net hard nodig hebben. Het is nog maar de vraag of alle onderwijsverstrekkers in Vlaanderen wel even gemotiveerd zijn om de zwakste studenten te blijven ondersteunen. En nu de verplichte rapportering richting overheid wegvalt, is er de vrees dat het antwoord op die vraag zal uitblijven.
We hebben er vertrouwen in dat hogescholen en universiteiten een eigen sociaal beleid voeren.
Hilde Crevits
De eerste jaren van zijn bestaan werkt het Aanmoedigingsfonds volgens het matching funds-principe: voor elke euro die een instelling inlegt, past het AMF één euro bij. De vijf miljoen euro was bovendien onderhevig aan de index, waardoor het initiële bedrag uiteindelijk nog opliep tot 6,5 miljoen. Dat systeem van matching funds is later afgeschaft om een planlastvermindering voor de instellingen te bewerkstelligen. Zo moeten de instellingen het bedrag aan overheidssteun niet meer verdubbelen.
Onder het voortbestaan van projecten die werden uitgevoerd met AMF-geld ligt nu een bommetje. In theorie belet niets de hogeronderwijsinstellingen om hun beleid voort te zetten, maar in de praktijk wordt het een stuk moeilijker om de activiteiten die ze nu doen, te blijven uitvoeren. De instellingen zitten immers in besparingsmodus.
Studenten moeten er dus maar op vertrouwen dat hun universiteit of hogeschool het huidige beleid zal voortzetten, maar dan zonder dat ze daar de specifieke middelen voor krijgen. Sommige instellingen zullen dat ook wel doen, maar veel zekerheid is er niet over.
Verliesoperatie
Aan de VUB liet Gert Sonck, diensthoofd van het Studiebegeleidingscentrum (SBC), projecten uitvoeren met het budget van het AMF. Normaal gesproken kreeg hij voor het jaar 2015 zo’n 329.000 euro om zijn projecten uit te voeren. Van dit bedrag gaat ruim 100.000 euro af. Wat overblijft stort de overheid op de algemene begroting. Sonck legt uit hoe dat komt: “Het AMF verdeelde de middelen door te kijken naar het aandeel van ondervertegenwoordigde groepen aan de universiteit, maar nu wordt het budget gewoon verdeeld volgens de algemene decretale parameters. Daarom krijgt de VUB nu minder dan dat we gekregen zouden hebben als het AMF nog had bestaan. Voor de VUB is deze beleidswijziging eigenlijk een verliesoperatie. Vergeleken met andere Vlaamse instellingen studeert aan deze universiteit een veel diversere studentenpopulatie, dus wij hadden meer baat bij de AMF-parameters.”
Sonck duikt daarmee in een ingewikkeld verhaal van Vlaamse decreten en onderwijswetgeving. Het komt erop neer dat de overheid voor de verdeling van de AMF-middelen in principe keek naar de vertegenwoordiging van drie groepen studenten. Dat waren studenten uit ondervertegenwoordigde sociaaleconomische en culturele groepen, studenten met een functiebeperking en tweedekansstudenten. Onder deze noemer viel in de praktijk een brede waaier aan studenten. Denk aan studenten met een lichamelijke handicap, maar evenzeer een student met dyslexie. Studenten uit gezinnen waar de thuistaal niet het Nederlands is, behoren tot de eerste categorie. De laatste categorie omvat bijvoorbeeld werkstudenten en andere zij-instromers. Een ding hebben ze echter gemeen: ze hebben allemaal op hun manier extra aandacht en werkingsmiddelen nodig.
Het AMF was een grote hulp, maar we gaan door het wegvallen van dit fonds niet stoppen met onze projecten.
Gert Sonck (VUB)
Hoe worden die groepen dan concreet geholpen? Sonck vertelt over de projecten die de VUB uitvoert. “Ten eerste brengen we de diversiteit aan onze universiteit in kaart met de Studentenmonitor. Zo krijgen we zicht op de achtergrond van studenten en hun studierendement. Verder helpen we studenten bij het maken van een doordachte studiekeuze door hen zo goed mogelijk te informeren en te begeleiden. We blijven investeren in voorbereidingsactiviteiten die studenten helpen om hun startcompetenties te versterken en we bieden lessen taalvaardigheid voor studenten die dat nodig hebben.”
De VUB is binnen het Vlaamse hogeronderwijslandschap een modelstudent als het op diversiteit en gelijke kansen aankomt. Dat bevestigt Gert Sonck maar al te graag. “Wij hebben in dit thema altijd een voortrekkersrol gespeeld. De VUB was de eerste instelling die flexibele onderwijs- en examenregelingen opnam in de algemene reglementen. Wij geloven sterk in de democratisering van het hoger onderwijs en blijven daar dan ook aan werken.”
Vastberaden is hij dus, Gert Sonck, maar hij ontkent niet dat het moeilijker gaat worden om het beleid te blijven voeren. “Het AMF was een grote hulp, maar we gaan door het wegvallen van dit fonds niet stoppen met onze projecten. Aan de VUB zetten we de inspanningen rond gelijke kansen verder. We blijven ernaar streven om drempels naar het hoger onderwijs weg te werken en om extra ondersteuning te bieden aan studenten die het wat moeilijker hebben. We doen dat niet alleen vanuit de studiebegeleiding, maar samen met andere diensten en faculteiten. Personeel dat deze projecten uitvoert, blijft in dienst.”
Zelfs in tijden van besparingen
De VUB gaat dus geen mensen ontslaan ten gevolge van de afschaffing van het AMF. Het is echter niet ondenkbaar dat andere instellingen wel tot zulke maatregelen moeten overgaan.
Ook de Erasmushogeschool Brussel (EhB) moet het met minder doen. Onderwijsadviseur Annemie De Rouck spreekt van zo’n 190.000 euro die de hogeschool normaal gesproken jaarlijks van het AMF ontvangt. Geld dat besteed werd aan taalbegeleiding Nederlands en studenten die hun studie moeten combineren met werk en gezin. Ook daar weer hetzelfde verhaal: “Deze middelen komen op de algemene begroting, maar het is nog niet bekend of en in welke mate deze middelen worden doorgesluisd naar onze afdeling.” Ook hier wederom de vastberadenheid: “We moeten de precieze gevolgen nog inschatten, maar wij blijven de kaart trekken van inclusief hoger onderwijs. Desnoods zoeken we naar creatieve oplossingen”, zegt De Rouck.
Minister van Onderwijs Hilde Crevits (CD&V) heeft dit soort reacties schijnbaar van verschillende instellingen gehoord en ze heeft goed geluisterd. Ze laat via een schriftelijke reactie aan de redactie weten dat ze er het volste vertrouwen in heeft dat instellingen hun diversiteitsbeleid op eigen kracht zullen verderzetten. “Werken rond diversiteit en democratisering is een opdracht voor iedere hogeschool of universiteit. We hebben er vertrouwen in dat hogescholen en universiteiten zich sowieso bekommeren om de democratisering en een eigen sociaal beleid voeren, zelfs in tijden van besparingen. Daarom behouden we de doelstellingen van het Aanmoedigingsfonds. We denken niet dat een apart potje middelen de enige drijfveer is voor instellingen om zo’n beleid te voeren”, vindt Crevits.
0 Comment