Een echte afspiegeling van de maatschappij zijn universiteiten nooit geweest. Wel is het elitaire karakter door de jaren heen naar de achtergrond verdreven, met een meer gedemocratiseerde onderwijsinstelling tot gevolg. Maar laten we die gedachte eens omkeren: beïnvloedt de ligging van de unief, in zijn socio-economische context, de pluimage op de campus?
Uit onderzoek van de Vlaamse overheid blijkt dat de VUB, van alle Vlaamse universiteiten, de meeste studenten met een maximale studietoelage heeft. In relatieve cijfers is dat maar liefst 37 procent van het totale aantal VUB-beursstudenten. Ook is de VUB de enige universiteit waar die groep – weliswaar beperkt – groeit.
Let wel: de VUB telt niet de meeste beursstudenten, maar wel de armste. Daar komt nog bij dat relatief veel van hen op kot zitten, al is dat percentage aan de KU Leuven en UGent nog groter, hoewel daar eveneens minder kotstudenten de maximale toelage ontvangen. Nog een andere markante statistiek: van alle Vlaamse hogescholen en universiteiten in Brussel gaf de VUB in 2011-2012 in absolute cijfers het meest uit aan studietoelagen.
Arme studievoortgang?
Cijfers die aan het denken zetten. Heeft dat, bijvoorbeeld, een impact op de studievoorgang? Uit de Studentenmonitor van de VUB blijkt dat het slaagpercentage van generatiestudenten met een beurs een stuk lager ligt dan dat van studenten zonder beurs. Slechts 22 procent van de beursstudenten slaagt volledig voor zijn eerste jaar. Van de niet-beursstudenten slaagde volgens de meest recente cijfers 46,8 procent.
Uit een intern VUB-rapport dat De Moeial kon inkijken, blijken die verschillen in slaagpercentage echter tijdelijk te zijn. Na het eerste studiejaar trekken de resultaten van beurs en niet-beursstudenten zich gelijk. De studenten die na hun eerste jaar doorzetten, hebben dus eenzelfde studievoortgang als hun collega’ s zonder beurs. Sterker nog, uit hetzelfde onderzoek blijkt dat beursstudenten minder vaak hun studies stopzetten dan studenten zonder beurs. Waar 3 procent van de studenten zonder beurs de studies beëindigt, bedraagt dat percentage voor beursstudenten slechts 1,1 procent.
Bij de sociale dienst van de VUB zijn de cijfers vooral een bevestiging van het beleid. Diensthoofd Tom Bonnewyn: “We concluderen uit dit onderzoek dat ons werk belangrijk is. Hoe het komt dat de VUB zoveel beursstudenten heeft met een maximale studietoelage, kan ik niet met zekerheid zeggen. Mogelijk heeft het te maken met onze ligging in de Brusselse regio.”
Brussel en haar rand
Die verklaring klinkt aannemelijk. Het is immers bekend dat Brussel heel wat armoede kent. Directeur van het Brussels Study Institute (BSI) Joost Vaesen en onderzoeker Benjamin Wayens (USL-B/ULB) nuanceren: “De VUB rekruteert natuurlijk niet alleen in de 19 Brusselse gemeenten zelf, maar vooral ook sterk in de rand rond Brussel. Je kunt daarbij natuurlijk niet zomaar een zwart-witbeeld schetsen van de situatie. Het is geen kwestie van een arm Brussel dat omringd is door een rijke rand. Ook in die Brusselse rand kan je immers oud-industriële gebieden vinden zoals in westelijk Vlaams-Brabant. Daar vinden studenten uit middenklasse- en arbeidersgezinnen ook hun weg naar de VUB. In dat opzicht lijkt de VUB meer op de Universiteit Hasselt dan pakweg Gent of Leuven (ook al krijgen in Hasselt relatief weinig studenten een maximale studietoelage, nvdr).”
Heleen van Schooneveld, verantwoordelijk voor de rekrutering van de VUB, bevestigt het regionale verhaal. “De VUB rekruteert over heel Vlaanderen, maar we merken dat onze studenten toch voornamelijk uit Brussel en Vlaams-Brabant komen. De nabijheid van de onderwijsinstelling speelt nog altijd een grote rol bij de studiekeuze.”
Antidotum? Hervorming!
Wayens en Vaesen hebben een antwoord klaar: volgens hen moet het beurzensysteem in België anders: “Steeds meer studenten doen een beroep op de OCMW’s voor een leefloon. Dat geeft aan dat de studiebeurs vaak te laag is. Zoals bij veel socialezekerheidssystemen in België wordt ook de studiebeurs niet op individueel niveau vastgesteld. De overheid kijkt naar het inkomen van bijvoorbeeld je ouders of je partner en bepaalt op basis daarvan je beurs”, aldus Wayens. “In de negentien Brusselse gemeenten leven bijna 1500 studenten van een leefloon van het OCMW. En dat zijn dan nog alleen maar de studenten die in Brussel gedomicilieerd zijn”, vervolgt Vaesen.
“Het probleem met het huidige systeem is dat het je op kosten jaagt. Zolang je als student niet alleen woont, heb je geen recht op OCMW-steun. De studiebeurs is in België, vergeleken met de ons omringende landen zoals Frankrijk en Nederland, veel lager en vaak niet toereikend. Dat verhoogt de druk op bijvoorbeeld de OCMW’s”, zegt Wayens. “Uit onderzoek blijkt ook dat 33 procent van de studenten een studentenbaan heeft. Ze hebben die vaak ook echt nodig”, vult Vaesen aan.
Intussen woedt er een politieke discussie over de inschrijvingstarieven aan de universiteiten. Door de onderfinanciering van het hoger onderwijs, lijkt een verhoging van de studiegelden voor sommigen onvermijdelijk. Of dat de drempel om te gaan studeren voor beursstudenten verhoogt, hangt sterk af van het beurzensysteem. Vaesen: “De vraag is: als je gaat verhogen, doe je dat dan voor iedereen? Je zou bijvoorbeeld kunnen denken aan een progressief model om het studietarief te berekenen. Hoe meer inkomen je hebt, hoe meer je betaalt. Dan is de sociale correctie groter voor studenten die het financieel moeilijk hebben. Het is alleszins zo dat er investeringen nodig zijn en dat er altijd een spanning is tussen bijkomende financiering en democratisch onderwijs. Er zijn geen magische oplossingen.”
0 Comment