Aan de vooravond van de Internationale Vrouwendag stelde de Vrije Universiteit Brussel haar Genderactieplan (GAP) voor. Hiermee wil de VUB de positie van de vrouw in de universitaire wereld bevorderen, zowel op academisch als op bestuurlijk vlak. Een vijftigtal maatregelen telt het GAP, maar de twee opvallendste zijn het streven om eenderde van de bestuurders en de selectie- en bevorderingscommissies vrouw te laten zijn en om meer vrouwen in het academisch korps te krijgen.
Het GAP is het huzarenstukje van professor Machteld De Metsenaere. Zij schotelde de VUB statistieken voor waaruit blijkt dat slechts 15,3 procent van de gewoon hoogleraren aan de VUB vrouw zijn, terwijl de vrouwelijke studenten met een masterdiploma nochtans de meerderheid vormen (57,9 procent). Deze situatie ziet De Metsenaere liefst anders. Zo getuigde ze aan Brusselnieuws: “Wij gaan ervan uit dat mannen jarenlang positief gediscrimineerd geweest zijn. Dat bewijzen de cijfers. Die discriminatie proberen wij nu af te bouwen.”
Het gekke aan het plan is echter dat men positieve discriminatie voor mannen uit de wereld hoopt te werken door positieve discriminatie voor vrouwen te institutionaliseren. Het middel om die mentaliteitswijziging te bereiken, is het stellen van genderquota. Men bestrijdt vuur met vuur en wil de huidige en komende generaties compenseren voor de gebreken die de vorige generaties in stand hebben gehouden. Een plausibele en eervolle zaak om voor te strijden, maar wordt die met het Genderactieplan wel op de juiste manier en op het juiste moment aangegaan?
Het staat buiten kijf dat gendervooroordelen geleid hebben tot ondervertegenwoordiging van de vrouw in bepaalde bedrijfstakken. Laat dat net een eerste barst zijn in het Plan. We moeten ons de vraag stellen of de problemen die de bedrijfswereld teisteren op het vlak van genderproblematiek, wel zo gemakkelijk geëxtraheerd kunnen worden naar de universiteit.
Het is geen geheim dat huidig rector Paul De Knop welwillend zou knikken op deze vraag, maar het louter leiden van een universiteit als bedrijf maakt het nog niet tot volbloed bedrijf. Een voorbeeld: de genderquota die de acht faculteiten opgelegd kregen, en waarbij elke decaan eind januari een voor zijn faculteit realistisch cijfer mocht bepalen. Voor de faculteit Letteren & Wijsbegeerte (LW) werd het cijfer na wikken en wegen vastgelegd op 28 procent. Gelet op de context is dat zeer onrealistisch.
Niet alleen is de fluïde samenstelling van de faculteiten een realiteit die eigenlijk voortdurend in rekening moet worden gebracht, voor een faculteit in financiële ellende als LW is dit ronduit onhaalbaar. De noodgedwongen eerste reflex van een faculteit bij aannemen of bevorderen van personeel is het beschouwen van het kostenplaatje. Voeg daar door een hoger echelon opgelegde quota aan toe, en de ruimte om iemand aan te duiden op basis van zijn of haar dossier en specifiek relevante vakkennis wordt onherroepelijk gereduceerd tot een minimum.
Is het toebedelen van gendervoordelen überhaupt wenselijk binnen een corporatieve context? De discriminatie die vrouwen beleven is zeer reëel, zit diepgeworteld in de samenleving en woedt al decennialang. Vandaag worden vele takken van de maatschappij naarstig tot een oplossing genoopt, niet zelden door middel van het stellen van genderquota.
Het initiatief van de VUB is, naast zeer goed getimed ook eerbiedwekkend, maar dreigt ook op de universiteit een context te creëren waarin vrouwen niet alleen kansen krijgen omwille van hun sekse, maar ook gedwongen worden om die kansen omwille van dezelfde reden te grijpen. De vrouwelijke sollicitante dreigt zo gereduceerd te worden tot haar biologische essentie.
0 Comment