“Willen jullie koffie, heren?” Bart De Schutter bedient de koffiemachine op de eerste verdieping van het Karel Van Miert-gebouw, maar van harte verloopt deze gastvrije handeling niet. Hij krijgt er uiteindelijk één koffie uit. Zijn koffie. De onze wordt enkele minuten later geserveerd door een medewerkster. Twee uur later, aan het eind van ons gesprek, staat de zijne nog steeds onaangeroerd op het bureau. 76 is hij nu, maar cafeïne heeft hij niet nodig om honderduit te vertellen.
Ten tijde van het interview is Bart De Schutter bezig aan zijn laatste dagen als voorzitter van de Universitaire Associatie Brussel (UAB), die de VUB en de Erasmushogeschool Brussel (EhB) verbindt. Na drieënhalf jaar neemt hij ontslag. “Ik kijk er met veel goede herinneringen op terug. Het waren immers jaren met serieuze uitdagingen. Oorspronkelijk moesten de associaties regionaal blijven, maar die plannen zijn doorkruist door de katholieke onderwijszuil, die zich in heel Vlaanderen is gaan groeperen, en in Brussel ook met de HUB en LUCA twee vertegenwoordigers heeft. Dat maakt dat de Brusselse associatie een kleine speler is geworden.”
Ziet u gelijkenissen met het Belgische model?
“Uiteraard is een samenwerking tussen twee partners moeilijker dan een met tien. Dat heb ik af en toe wel mogen ervaren. Je staat zwak omdat je kwantitatief klein bent. Let wel, zeker niet kwalitatief, want ik ben er zeker van dat we die vergelijking wel kunnen doorstaan. Maar natuurlijk kan je qua aantallen niet op tegen Leuven, Gent en ook wel Antwerpen. Samen met Hasselt zijn we eigenlijk de kleine broertjes. Daarbij komt ook nog eens de specifieke situatie van Brussel. De Vlaamse aanwezigheid is in de minderheid en dat maakt het moeilijker; ook voor de katholieke zuil, hoor, dat is duidelijk. Net daarom is de samenwerking tussen de VUB en de EhB ook zo belangrijk.”
“Maar natuurlijk heeft Brussel ook enorm veel troeven en wordt het door 90.000 studenten bevolkt. Ik gebruik hier trouwens opzettelijk het woord ‘studentenstad’ niet. Brussel is geen studentenstad, eerder een studentenwijkenstad. Ik denk dan aan Elsene, de Vijfhoek en Jette gedeeltelijk. Maar als dusdanig is Brussel geen studentenstad, in tegenstelling tot Leuven en Gent.”
“Persoonlijk, en louter persoonlijk, ben ik wel een voorstander van de fusie.”
Het Engels van Jean-Marie Pfaff
Is internationalisering dan de topprioriteit voor de associatie?
“Ik zou het zeker niet als eerste prioriteit willen beschouwen. Er is toch ook wel een grote behoefte aan vergroting van het marktaandeel. Men stelt vast dat ons rekruteringsveld gekrompen is. Vroeger was er altijd het voorbeeld van de regio Aalst-Denderleeuw, die twintig jaar geleden toch een grote leverancier was van nieuwe studenten. Nu blijkt er een ommekeer te zijn; veel van die jongeren kiezen nu voor Gent in plaats van Brussel. Dat lijkt mij dan toch een grotere prioriteit, zeker gezien een groot deel van onze financiering van het studentenaantal afhangt.”
“Al is internationalisering echt wel een prioriteit die nog serieus aangezwengeld moet worden. We krijgen hier ook steeds meer concurrentie. Ga maar na: in dit gebouw zit Kent University, wat verder zit Boston, Maastricht heeft een gebouw in Brussel en ook Vlerick heeft zich hier gevestigd. We moeten onze kwaliteiten dan ook maximaal uitspelen. Daarom werken we hier in het Institute for European Studies (IES) ook alleen maar in het Engels, om aantrekkingskracht uit te oefenen als excellentiecentrum voor Europese aangelegenheden.”
Waar ligt het pijnpunt dan: moeten instellingen zich internationaler profileren, of wordt hen dat net moeilijk gemaakt door de overheid?
“In de eerste plaats moet de instelling zelf zich natuurlijk profileren. Maar daarbij komt inderdaad dat de overheid dat ook moet faciliteren. De taaltest Engels voor docenten is nu niet meteen een faciliterende maatregel. Ik begrijp de bezorgdheid om de kwaliteit van het onderwijsaanbod te waarborgen zodat er voldoende taalkundige garanties zijn. Maar er is geen enkele instelling die zich belachelijk zal laten maken door docenten te laten lesgeven die het Engels niet behoorlijk beheersen. Ik ken mensen die aan de test zijn onderworpen die al vijftien jaar lesgeven en dagelijks in het Engels werken op de Europese Commissie. Waarom dan die test nog? Omdat zij hun diploma in Duitsland of Spanje hebben behaald, en dus niet aan een universiteit gelegen in een Engelstalig land. De overheid mag niet overdrijven met dat soort maatregelen, in mijn ogen bijna een heksenjacht. Ik denk dat alle universiteiten volwassen genoeg zijn om zelf het aanbod kwalitatief te kunnen garanderen. Geen enkele universiteit of hogeschool wil zich spiegelen aan een Jean-Marie Pfaff-Engels.”
Is dat dan een teveel aan inmenging van de overheid?
“Dat is een algemeen verschijnsel dat niet alleen geldt voor het onderwijs. We leven in een wereld van overregulering. Alles wordt tot in het kleinste detail geregeld. Het begint bovenaan de ladder, bij de EU, maar de trend – ik zou zelfs zeggen, de cultuur – heeft zich ook doorgezet in onze Belgische wetgeving en bij uitbreiding in de reglementering voor onderwijsinstellingen. Die inmenging is misschien goed bedoeld, maar het heeft de planlast en de administratieve ambtenarij ten top gedreven. Die ambtenarij geldt soms zelfs als doel, en niet meer als middel voor hoogstaand onderwijs, onderzoek en dienstverlening. Wij vergapen ons aan al de formulieren en rapporteringen waardoor de essentie verloren gaat en er te weinig ruimte is voor wat ik een ‘flexibele responsabilisering’ noem.”
“Welke structuur je ook uittekent, men vergeet dat alles afhangt van de mensen die ermee bezig zijn. Iets wat slecht gaat kan morgen goed gaan doordat er iemand anders aan het roer komt en omgekeerd, wars van elke structuur. Wij blijven een mensenmaatschappij. We slagen er echter vandaag niet meer in om die menselijke zaken te beheersen en te domineren. We zijn net meer en meer zaken aan het ondergaan, met die bureaucratisering en de technologische evolutie. We don’t master it. Ik voel me daar niet goed bij.”
Hoe ervoer u de verhouding tussen de UAB en de katholieke Leuvense instellingen in Brussel, de HUB en Sint-Lukas?
“Ik kan me moeilijk uitspreken over de cohesie binnen de Leuvense zuil. Die is er duidelijk. Uiteraard zijn er geregeld informele vergaderingen tussen de associatievoorzitters. Langs de andere kant hoor je in de wandelgangen dat er ook in Leuven weleens strubbelingen kunnen zijn, dat hogescholen bijvoorbeeld niet altijd op de golflengte van de universiteit zitten. Recentelijk was er nog het voorbeeld van de aanmoedigingsfondsen; dat is een betoelaging voor, onder andere, studenten met een handicap. Ik hoor dat de Associatie KU Leuven de gelden op het niveau van de associatie wil, terwijl een aantal katholieke hogescholen de betoelaging aan de instellingen zelf voorstaat. Dat soort spanningen zijn zeker aanwezig. Natuurlijk kunnen die ook in onze associatie ontstaan en dan wordt het meteen uitvergroot, omdat je met een bipartite zit.”
Mannekes van de hogeschool
“Ik stel wel nog een ander probleem vast in onze associatie: de neerbuigende houding van bepaalde VUB-vrienden tegenover de inkantelende hogeschoolopleidingen. Dat komt dan door het contrast tussen enerzijds het academisch onderwijs met de nadruk op topresearch en anderzijds de meer professioneelgerichte bachelors. Ik ervaar die attitude met pijn in het hart. Die mannekes van de hogeschool, alsof het tweederangsburgers zijn. Als ik cynisch ben, zou ik hen tegenwerpen dat een goeie loodgieter vandaag meer verdient dan een heleboel afstuderende masters. Respecteer toch dat er industrieel ingenieurs en softwareontwikkelaars nodig zijn. Zij proberen ook gewoon het maximum uit hun kunnen te halen.”
Waar merkt u die meewarige houding precies op?
“Zeker niet op het niveau van het rectoraat. De huidige rector, trouwens ook de vorige, heeft zich duidelijk geëngageerd voor een optimale samenwerking tussen EhB en VUB. Er zijn wel een paar problemen geweest om die integratie rond te krijgen. Ik denk dan bijvoorbeeld aan de administratieve integratie in CALI. Maar die schuld ligt niet bij de inkanteling; dat systeem kampt gewoon met kinderziekten.”
“Soms heb ik het gevoel dat als er een probleem is in ons huis – en net als elk ander huis hebben wij ook ons deel – dat de schuld weleens gelegd wordt bij de hogeschool. Er is inderdaad een financieringsprobleem, want er verhuizen opleidingen van een instelling die niet rijk, zo niet arm is naar een universiteit die niet rijk, zo niet arm is. De docenten van de professionele opleidingen komen ook terecht in een ander milieu. Dan worden ze plots aangekeken op hoe weinig boeken of publicaties ze geschreven hebben, terwijl zij heel wat meer uren moeten doceren dan hun academische collega’s en bijgevolg andere accenten leggen. Het zal nog wel zijn tijd duren vooraleer die tegenstellingen uitgevlakt zijn.”
“Maar ik wil ook niet al te negatief zijn. Ik stel ook vast dat er op onze verschillende campussen heel wat samenwerking is. Proffen en docenten die samen aan een project bezig zijn, die elkaars lessen bevruchten via gastcolleges. Dat is niet altijd geweten en sijpelt moeilijk door naar de hogere beleidsniveaus, waardoor men nog steeds de indruk heeft dat er te weinig samenwerking is.”
“Sommigen vragen zich dan af of onze associatie nog verder moet bestaan, nu de hoofdopdracht, zijnde de integratie van bepaalde hogeschoolopleidingen, compleet is. Ik denk zelfs dat het echte werk nu nog moet beginnen! Vergeet ook niet dat het decreet ons nog een andere opdracht heeft gegeven, namelijk het creëren van een hogeronderwijsruimte. Dan kom je algauw bij de discussie of we al dan niet naar één instelling moeten gaan. Voormalig rector Van Camp (2000-2008) had al het plan opgevat voor een Amerikaans model, waarin vocational en academic education gecombineerd worden binnen een college, terwijl de masteropleidingen zich in de schools bevinden. Alles verenigd in één hogeronderwijsinstelling.”
Is er ruimte voor een fusie?
“Inhoudelijk is daar ruimte voor. Of dat politiek ook zo is, is een andere vraag. Ik denk dat iemand als minister van Onderwijs Pascal Smet daar wel een visie over heeft, zonder er evenwel een concrete invulling aan te geven. Nu heel die inkanteling achter de rug is, zal men het een halfuur later ook niet over een andere boeg mogen gooien. Dat moet eerst nog stabiliseren, hè, en dan zit je bovendien nog met de verkiezingen van mei 2014.”
“Persoonlijk, en louter persoonlijk, ben ik wel een voorstander van de fusie. De hogescholen zullen het daar wel moeilijker mee hebben. Hoewel, in 2008 heeft de EhB het plan-Van Camp wel goedgekeurd als uitgangspunt. Dat is toen niet verder opgepikt, aangezien de VUB andere prioriteiten had. Maar ik denk dat de geesten op dit moment niet rijp zijn voor een fusie, al vermoed ik toch wel dat die evolutie er op termijn wel zit aan te komen. Dat betekent geenszins dat een van de partners zijn eigenheid moet laten vallen. Kijk maar naar het eerder aangehaalde Amerikaanse model, waar academisch en professioneel onderwijs en onderzoek hand in hand gaan.”
“Als je het institutioneel bekijkt, dan kan je 20.000 studenten wel beheersen via één structuur. Nu hebben we twee instellingen; een zekere rationalisering en kostenbesparing is zeker mogelijk. Dan moeten de filosofische tegenstellingen tussen een vrije universiteit en een publiekrechtelijke hogeschool natuurlijk wel overbrugd worden, wat in de Belgische context toch niet zo evident is. Deze samenwerking bouw je best vanaf de basis op. Vroeg of laat kan je dan eens gaan bespreken of die ook structureel moet gebeuren. Het moet allemaal via kleine stappen. Er zetelt nu bijvoorbeeld steevast een VUB’er in de raad van bestuur van de EhB en vice versa, zodat de verslagen van de vergaderingen worden uitgewisseld. Voor een fusie moet de basis meewillen en daar is nog werk aan.”
“Studentenverkiezingen, wat is dat nog? Dat is niet naar de stembus gaan, hè, dat is van achter de computer enkele muisklikken werk en zelfs dat gebeurt niet.”
Apathie
In uw liber amicorum beschreef professor Christian Eliaerts u als ‘iemand die pendelt tussen wetenschap en beleid’. Vindt u dat een goede omschrijving?
“Eigenlijk wel. (Stilte) Wetenschappelijk onderzoek is dan wel een fundamentele component van de academische carrière, maar tegelijkertijd vind ik dat je permanent moet proberen om je wetenschappelijke voetnotenpublicaties maatschappelijk bruikbaar te maken. Naast zij die fundamenteel onderzoek deden waren er onder mijn medewerkers altijd wetenschappers die tegelijkertijd de vertaling deden voor een breder publiek. Deden wij dan onderzoek naar een bepaald fenomeen, dan onderzochten wij bijvoorbeeld of er daarrond een wetgevend initiatief moest komen. Vervolgens gingen we met de beleidsmakers praten om hen op onze bevindingen te wijzen zodat ze konden overwegen om de wetgeving al dan niet aan te passen, dan wel een nieuwe wetgeving te voorzien. Zo kunnen we vanuit onze wetenschappelijke analyse de toelevering doen van basiselementen voor nieuwe wetgeving, wat van belang is voor de hele maatschappij.”
“Je kan ‘beleid’ nog op een tweede manier opvatten, in de leidinggevende betekenis. Dat is waarschijnlijk mijn karakter, mijn natuur. Ik heb het allemaal doorlopen: voorzitter van Studiekring Vrij Onderzoek (VO), BSG en OSB, decaan, rector, voorzitter van de EhB en UAB. Misschien is dat ook wel een van mijn kwalen, dat ik wat bazigheid aan de dag wil leggen. Ik heb dat altijd graag gedaan. Het is dan ook al bijna mijn vijftigste jaar aan de VUB.”
U haalde het zelf al aan: u bent voorzitter geweest van VO en BSG. Daarna heeft u de ladder beklommen. Hoe ervoer u later, toen u rector was, het studentenengagement?
“Ik heb toen zeker mijn deel gehad. Het was toen de periode van de Tienduizend (studentenprotest aan de VUB vanwege de verhoging van het collegegeld naar 10.000 Belgische frank, nvdr). Twee bezettingen van het rectoraat heb ik eraan overgehouden. Engagement was er dus zeker, maar het was misschien te beperkt in … (zoekt naar de woorden) Er was een harde kern, maar de apathische massa ernaast was te groot. Er was weinig betrokkenheid van de grote massa. Was het een probleem van gebrekkige communicatie? Ik weet het niet. Het engagement is er dus wel altijd geweest, maar met een kern die te kleinschalig was. Ik denk bijvoorbeeld aan de tweede bezetting tijdens de lentevakantie. Die duurde wel langer dan de eerste, maar heel de universiteit is wel blijven draaien! Alleen de vijfde verdieping van het rectoraat draaide niet, maar daar hebben we ons aan aangepast.”
“Ik heb me toen nog sterk moeten verzetten tegen diegenen die de onmiddellijke tussenkomst van de rijkswacht wilden. Dat waren zware interne discussies, hoor, maar uiteindelijk is de raad van bestuur me gevolgd. Maar goed, intussen gingen de lessen en de labo’s gewoon door, en de bibliotheek was open alsof er niets aan de hand was. Mochten het nu protesten zijn geweest zoals in Griekenland, Spanje of Portugal in deze economische crisisperiode, dát zijn pas studentenbewegingen. Maar dit waren tien à vijftien studenten die een soort academische gijzeling hielden. Let op, hun doelstellingen waren merendeels wellicht verantwoord vanuit het standpunt van de student, maar de achterban ging gewoon niet mee.”
“Daar moet je toch permanent attent voor blijven, dat je genoeg achterban behoudt en dat iedereen aanvoelt wat hij te winnen heeft. Een studentenbeweging hoeft niet altijd te betogen of ruiten stuk te gooien – wat er tijdens de rectoraatsbezetting ook wel bij was – maar moet wel participeren. De VUB en EhB hebben altijd het voorbeeld gegeven als het op studentenparticipatie aankomt. Maar als ik nu bijvoorbeeld zie dat BAST, de studentenraad van de associatie, amper studenten aantrekt, tja … Nu goed, gaan kiezen voor studentenverkiezingen, wat is dat nog? Dat is niet naar de stembus gaan, hè, dat is van achter de computer enkele muisklikken werk en zelfs dat gebeurt niet.”
“Zijn we dan in een fase beland waarin jongeren alleen nog in een kramp schieten om zo vlug mogelijk hun diploma te behalen, om zo vlug mogelijk hun stekje op de arbeidsmarkt veilig te stellen? Ik begrijp echt wel dat deze tijden economisch moeilijk zijn, maar houdt dat dan in dat je zomaar al die kansen op medezeggenschap te grabbel moet gooien? Dat je geen interesse meer hebt om mee te spreken over het beleid van je universiteit of hogeschool, en hoe je die als student mee kan sturen? Hoe ga je de ideeën van jouw generatie meegeven door nooit kandidaat te zijn voor de verkiezingen, of zelfs niet te gaan stemmen? Ik vind die apathie erg betreurenswaardig.”
Is die apathie dan iets nieuws?
“Gedeeltelijk wel ja, al heeft ze misschien altijd wel gesluimerd. Vergelijken vind ik moeilijk en bovendien gevaarlijk – je kent dat wel hè, in mijnen tijd – maar goed, op dat ogenblik waren er 700 à 800 Vlaamse studenten op de ULB. Het BSG van toen bestond hoofdzakelijk uit rechtenstudenten, enkelen uit de letterenfaculteit en een paar Vlamingen die daar in het Frans wetenschappen studeerden. Wij kenden elkaar beter en de betrokkenheid was groter. Daarnaast waren de uitdagingen natuurlijk ook fundamenteler: de afsplitsing en een eigen Nederlandstalige universiteit oprichten.”
“Nu is de groep groter, zonder zulke van die grote problematieken. De verhoging van het collegegeld naar 10.000 Belgische frank was indertijd ook niet niks; mochten de inschrijvingsgelden volgend jaar bijvoorbeeld plots 2.500 euro bedragen, dan zou je ook wel wat volk op de been krijgen. Ik begrijp dus wel dat je een uitdaging nodig hebt om een beweging op de been te krijgen. Maar volgens mij heeft die grote uitdaging een heel ander karakter, een globaler gezicht: de economische crisis. Die gaat met zoveel fundamentele vragen gepaard, vragen die het niveau van pakweg inschrijvingsgelden ruim overschrijden, maar ik bemerk geen enthousiasme om de studentenstem te laten horen. De meesten zie ik cocoonen, of ze zorgen zo snel mogelijk voor hun financiële redplank door zich enkel te focussen op hun diploma en hun collega-studenten zelfs veeleer als concurrent te beschouwen.”
In 1976 stond u als decaan aan de wieg van het werkstudentenprogramma in de rechten. Vandaag liggen die programma’s onder vuur. Wat denkt u daarvan?
“Ik sta ook niet alle dagen meer met beide voeten in de faculteiten. Ik ken de achterliggende redenen dus niet. Maar ik heb altijd gesteld, van bij het begin: het gaat om meer dan alleen bijscholen, je moet ook tweedekansonderwijs organiseren voor mensen die omwille van sociale, economische of welke reden dan ook op hun gangbare leeftijd de kans niet gehad hebben. Dat mag niet verloren gaan.”
Werkloosheidsmaatschappij
U was indertijd lid van de Coudenberggroep (1984 – 1999, federalistische denktank, nvdr.). Mocht die vandaag nog bestaan, wat zou dan de grootste bekommernis zijn?
“Men begint daar altijd over, maar de eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat ik maar twee vergaderingen van hen heb bijgewoond. Maar daarom moet ik natuurlijk niet vluchten voor uw vraag. Ik zou zeggen: de staatshervorming en vermijden dat het land echt uiteenvalt. Als ik bijvoorbeeld de visie van de N-VA bekijk, dan stel ik me toch ernstige vragen. Ik maakte me gisteren nog de bedenking dat het referendum in Schotland een goede testcase kan zijn. Hebben ze daar wel goed nagedacht over de consequenties van een eventuele afscheuring? Neem nu het lidmaatschap van de Europese Unie, ervan uitgaande dat Schotland opnieuw wil toetreden. Gaan zij dat ook krijgen? Kunnen zij economisch zelfstandig zijn van Groot-Brittannië? ”
“Men zegt nu wel dat de schijn van de koningin zal hooggehouden worden, dat men het pond als munteenheid zal behouden, maar dat zijn maar pleisters op een houten been, hè. Wat zal Catalonië doen? Is de EU uit elkaar aan het vallen in een periode waarin de Unie zelf niet meer nauw aan elkaar hangt, en gestuurd wordt door Duitsland en de VS, via het Verenigd Koninkrijk? ”
“Ik denk dus dat de grootste bekommernis het behoud van de federale structuur zou zijn, misschien met een herziening van bevoegdheden en de problematiek rond Brussel. Het uit elkaar drijvende separatisme kunnen wij ons echt niet permitteren. Daar hebben we de industriële en economische achtergrond niet voor, in Vlaanderen noch in Wallonië. Wallonië groeit zelfs als het aankomt op economische aantrekkingskracht voor buitenlandse investeringen, zodat we de discussie over de beruchte transfers van het noorden naar het zuiden binnenkort misschien ook eindelijk kunnen afbouwen.”
U bent ook lange tijd lid geweest van de Privacycommissie. Het zijn spannende tijden vandaag.
“Kijk er de kranten elke dag maar op na. De evolutie van de technologie is ongelooflijk. Het idee om chips in te brengen bij de geboorte, stel je voor. Via je gsm weet men permanent waar je bent. Vooral over de consequenties wordt te weinig nagedacht. Nergens aan de universiteiten zie ik een denkgroep ontstaan die zich bezighoudt met de gevolgen van de technologie voor de arbeidsmarkt. Wat met de laaggeschoolden als alles volautomatisch gebeurt? Goed, bandwerk is geen aangename job, maar als die arbeider niet meer aan de band hoeft te staan, waar dan wel nog? Men creëert vandaag een werkloosheidsmaatschappij. Dat wordt op dit ogenblik gigantisch onderschat, hoor. Ik ben benieuwd wat er gebeurt als bijvoorbeeld de Spaanse economie wat herleeft, maar het aantal werklozen niet daalt.”
Wat is de rol van de universiteit in dat verhaal?
“Laat ik een voorbeeld geven. In de jaren ’80 was er op de campus van Jette een groot onderzoeksproject gefinancierd door de Europese Commissie, samen met nog andere buitenlandse universiteiten. Onderwerp was het medisch scannen van patiënten, toen een geavanceerde technologie. Toevallig kende ik de projectverantwoordelijke. Ik vroeg hem of er ook gekeken werd naar bijvoorbeeld de aansprakelijkheid als er een fout in de datacompressie gebeurde. ‘Stel’, vraag ik hem, ‘als ik onder die scanner lig en ik krijg een verkeerde diagnose, wie is er dan aansprakelijk?’ ‘De software’, zegt hij. Ik antwoordde hem: ‘Voor mij, als patiënt is de dokter dan aansprakelijk, hoor. En die dokter gaat dat natuurlijk ontkennen.’ Dat moest dus duidelijk bekeken worden, met als resultaat dat een jurist uit mijn team aan dat project is toegevoegd. Ik heb hem drie maanden lang iedere dag naar Jette gestuurd, puur en alleen om naast die machine te gaan zitten om zich ervan te vergewissen hoe het technisch werkte. Daar moest de juridische analyse beginnen, en dat in synergie met het medische aspect.”
“En hier geldt hetzelfde. De universiteit moet niet van beleid veranderen, maar moet wel meer visies op die technologieën inzetten. Daarom zou er een denktank moeten komen die kan becijferen hoeveel jobs het ons kan kosten, welke beroepsbevolking het zwaarst getroffen wordt en welke alternatieve welzijnsopvang dan moet worden voorzien. Er zijn mensen binnen de VUB die daar capabel voor zijn; ik denk aan een Elchardus, Van Bendegem, Gutwirth …”
“Voor mij geldt: pensioen is even hard werken als vroeger, maar voor minder geld.”
Zeg maar Wilfried
Nu u aan uw laatste dagen als associatievoorzitter bezig bent, vervalt daarna ook het privilege om het rookverbod te schenden tijdens vergaderingen?
“Laat ik dat met een Brusselse term een ‘persoongebonden materie’ noemen. Mijn collega naar wie u refereert, heeft er de fysiek voor. Ik zie hem wel liever met een sigaar dan met een sigaret. Maar inderdaad, hij durft soms weleens een loopje te nemen met dat rookverbod. Ik, als verstokt pijproker, beperk me tot mijn terras en als het koud wordt tot mijn auto. Dat zijn de enige plaatsen waar ik er nog rustig van kan genieten. De afspraak is immers dat ik thuis ook binnen niet pijprook. Op vergaderingen ga ik niet zover om het pad van mijn collega op te gaan.”
“Willy Claes, Hasselts associatievoorzitter, was nog mijn ondervoorzitter bij het BSG. Wij hebben indertijd veel pinten achterovergeslagen. Ik herinner me een opmerkelijk verhaal van toen. In mei ‘58 wordt Wilfried Martens verkozen tot voorzitter van VVS, de studentenkoepel die toen ook al bestond. Enkele maanden later, in augustus, gaat diezelfde Martens namens de Vlaamse studenten spreken op de IJzerbedevaart. Oei. (Kijkt alsof hij het nieuws opnieuw voor de eerste keer hoort). Gevolg: wij, BSG, stappen uit VVS. Dat betekent natuurlijk crisis in VVS. Wéken hebben wij daarna aan de onderhandelingstafel gezeten. Stel je die tafel voor: voor VVS zat daar Wilfried Martens en Gaston Geens, oud-minister van Financiën en Vlaanderens eerste minister-president. De KU Leuven werd vertegenwoordigd door Jos Chabert, inmiddels minister van Staat, en het BSG door Willy Claes en mezelf. Pittig detail: tijdens mijn rectoraat (’78-’82, nvdr) was Martens premier en Geens mijn minister van Onderwijs! Uiteindelijk hebben wij een vetorecht over levensbeschouwelijke kwesties uit die onderhandelingen weten te slepen. Inmiddels is dat wel verloren gegaan.”
U blijft wel voorzitter van het Institute for European Studies?
“Het IES is mijn baby, hè. Zolang ze me hier als voorzitter aanvaarden, blijf ik dat met plezier doen. Zo is het trouwens met alles. Ik ben straks al elf jaar gepensioneerd, maar ik zou het toch erg vinden als ik dit soort activiteiten niet meer zou hebben. Voor mij geldt: pensioen is even hard werken als vroeger, maar voor minder geld.”
“Met het voortschrijden van de jaren merk ik wel dat ik minder geduld heb.”
U zou bijvoorbeeld geen examens meer moeten afnemen?
“Wel, ik heb het nooit berekend, maar ik moet in de loop der jaren meer dan tienduizend examens hebben afgenomen. Ooit had ik eens een zittijd van 1300 stuks, en allemaal mondeling! Maar ik heb die examens wel allemaal zelf afgenomen. Nooit heb ik het uitbesteed aan mijn assistent, want ik wilde die verantwoordelijkheid ten opzichte van de studenten niet uit de weg gaan.”
“Wat ik echter bedoel, is dat ik nog steeds boordevol plannen en initiatieven zit. Het duurt dan steeds wel zijn tijdje om mensen ook zover te krijgen dat ze zich erachter scharen. Maar ik ben 76, ik heb niet zoveel tijd meer te gaan. En het is net de eindmeet die ik altijd zo graag bereik. Je wil het verwezenlijkt zien, hè. Noem het ijdelheid of fierheid, noem het wat je wil, maar zo is het. Toen ik 40 was, kwam het niet aan op vijf of tien jaar. Nu wel. Nu wil ik stompen en trekken om het snel gedaan te krijgen. Want dit keer heb ik geen tien jaar meer, dus ik wil dat het vooruitgaat.”
Waar heeft u het dan over?
“Vrij concrete projecten, hoor. Samenwerkingsakkoorden met andere universiteiten, bijvoorbeeld. Onlangs was ik daarom nog met minister Smet en een hele delegatie in Brazilië. Op dit moment onderhandelen we met Zuid-Korea. Of nog iets anders: in de schoot van de UAB willen we binnen twee jaar een cursus inrichten over de specificiteit van de lerarenopleiding in Brussel, benaderd vanuit de verschillende grootstedelijke uitdagingen. Eén cursus die tegelijkertijd zowel door de studenten van de lerarenopleidingen van de EhB in Jette als de VUB-studenten gevolgd zal worden. Dat zijn toch twee opleidingen die wezenlijk van elkaar verschillen: de eerste duurt drie jaar, terwijl de tweede een appendix is bij andere masterdiploma’s.”
“Nu is de financiering rond en is er iemand aangesteld om die cursus te ontwikkelen, maar zes maanden later zit ik me alweer af te vragen of die nu al gestart is, want binnen twee jaar moet die cursus wel klaar zijn. En ik zou toch graag die eerste les eens meemaken. Op mijn leeftijd kan er immers van alles gebeuren. Dan ga je meer pushen. Maar dat zal wel mijn karakter zijn.”
0 Comment