Van het universitaire front niets nieuws: casus van een universiteit in verval

“Ik blijf optimistisch”, vertelde professor Latijn Christian Laes me aan het einde van ons eerste gesprek. Dat was twee weken voor de start van het academiejaar. Zijn vakgebied aan de VUB was bedreigd, het hoofd reeds onder het hakmes. Hij koesterde nog de hoop dat de klassieke talen en culturen niet helemaal van de VUB zouden verdwijnen, dat het als ondersteunend lessenpakket kon worden aangewend. Er kwam evenwel geen genade. Op 2 oktober werd het vonnis voltrokken op de Faculteitsraad: Laes moet vertrekken vanaf oktober 2015, en alles wat antieke talen en culturen aangaat, wordt van de VUB gebannen. Aan de universiteit regeert Koning Budget. Nog steeds

Hoe het zover is kunnen komen, vraagt ook Laes zich af. “De afschaffing kadert in de pure bedrijfslogica die aan de universiteit overheerst”, stelt hij. “De break-even moet koste wat kost gebeuren.”De faculteit Letteren- en Wijsbegeerte moet dan ook zeker 250.000 euro besparen, en binnen die faculteit is de vakgroep Taal- en Letterkunde er het slechtst aan toe: volgens het allocatiemodel staan zij jaarlijks 500.000 euro in het rood. De hoge kosten van deze vakgroep hebben een logische oorzaak, aangezien elke taalopleiding zowel taal- als letterkundigen nodig heeft.

De klassieke talen zijn nu de geslagen hond, want waar anders moesten de besparingen beginnen dan bij de vakgebieden met weinig studenten? “De opleiding Latijn is inderdaad nooit dichtbevolkt geweest”, zegt Laes. An sich bevestigen de cijfers dat. Vorig academiejaar studeerden vier masters Latijn af, en de jaren daarvoor respectievelijk drie en vier. “Maar wat is het gevolg dan? Een universiteit waar niemand nog een klassieke Latijnse tekst kan lezen? Dat zou toch aan het denken moeten zetten. De universiteit mag zich beraden.”

Dat de opleiding Latijn wordt afgeschaft, is al langer bekend. Al sinds vorig academiejaar kunnen nieuwe studenten zich niet meer inschrijven voor het eerste jaar bachelor. De richting dooft stelselmatig uit. Dat die beslissing tot opdoeken slechts enkele maanden na de diepgaande hervorming van de opleiding genomen werd – nota bene met een bijhorende verdubbeling van het mandaat van professor Laes tot 80 procent – maakt het allemaal nog wat pijnlijker.

Maar Laes, die overigens ook voor 20 procent aan de Universiteit Antwerpen verbonden is, blijft niet bij de pakken zitten. In een laatste poging probeert hij de massa te mobiliseren en aan te zetten om een online petitie te tekenen. Een teken van ultieme onvrede, nu niet alleen de opleiding Latijn, maar ook al zijn andere vakken vanaf oktober 2015 worden stopgezet. Ter vergelijking met de ‘pure’ Latijnvakken: ‘Arbeid in de Romeinse keizertijd’ werd vorig academiejaar door twaalf studenten gevolgd; ‘Politieke problemen betreffende de klassieke oudheid’ zelfs door 56. Ook het lessenpakket van Cecilia Saerens, professor Grieks en vanaf oktober 2017 op emeritaat, en het vak ‘Renaissance en humanisme’ van professor Rudolf Desmet worden geschrapt. Het spreekt voor zich dat er op die manier heel wat interdisciplinaire kruisbestuiving verloren gaat.

Bij tijd van schrijven staat de teller van de petitie op 3474 handtekeningen. Maar binnen de universiteit stuit professor Laes op dovemansoren. “Ik stel vast dat de richting is verdwenen buiten de wil van het rectoraat om, al staat rector De Knop wel achter de beslissing. Onze vakgroep Taal- en Letterkunde stelt dat het niet anders kan en wijst naar de faculteit, de faculteit wijst op zijn beurt weer naar de vakgroep. Wat de klassieke talen betreft, is de solidariteit binnen de faculteit onbestaande.”

“We hebben ons de parameters van de harde wetenschappen laten opdringen.”

Professor Laes

Budgettaire subsidiariteit?

Deze afkalvende universitaire rijkdom werd twintig jaar eerder al geschetst. In 1993 publiceerde Chris Lorenz, professor geschiedfilosofie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, het essay Van het universitaire front geen nieuws. Hoewel Lorenz voornamelijk de ontwikkeling van het Nederlandse hoger onderwijs sinds de jaren zestig omschreef, belichtte hij ook heel wat processen die keurig over te brengen zijn naar het onderwijs in Vlaanderen. Twintig jaar na dato is zijn pamflet – overigens makkelijk te vinden op internet via de zoekmachine – zo nog steeds erg actueel.

Hoe komt het dat een professor Latijn aan een universiteit, vroeger toch gezien als intellectuele vrijplaats, anno 2013 geen plaats meer heeft? En is het niet opmerkelijk dat een universiteitsbestuur zo laat in de beslissingsprocedure betrokken wordt, namelijk wanneer de budgettaire knopen op facultair niveau al zijn doorgehakt? De kiem is volgens Lorenz in de jaren tachtig te situeren. Het reduceren van de staatsschuld ontpopte zich toen tot een van de politieke prioriteiten, en de sectoren binnen de verzorgingsstaat, zoals de sociale zekerheid, de gezondheidszorg en het hoger onderwijs, waren het doelwit bij uitstek. De alsmaar stijgende kosten van die sectoren zijn immers moeilijk beheersbaar, omdat de vraag het aanbod en zo de kosten bepaalt.

Om in het onderwijs zo te gaan beheersen wat onbeheersbaar lijkt, is de overheid twee geslepen strategieën gaan gebruiken: decentralisering en budgettering (het afbakenen van de financiële ruimte van de aanbiedende instellingen). In de woorden van Lorenz: “Via deze dubbelstrategie sloegen de voormalige ‘spending departments’ van de verzorgingsstaat idealiter twee grote hinderlijke vliegen in een klap: met de decentralisering van de budgetten werden namelijk niet alleen de risico’s van budgetoverschrijdingen gedecentraliseerd, maar tegelijkertijd de verantwoordelijkheid om de bezuinigingen te realiseren en de oppositie tegen de bezuinigingspolitiek. De (kosten)problemen die met niet voorziene omstandigheden samenhangen, werden zo op een even elegante als kosmetische wijze opgelost: door het budgetteringssysteem schoof men ze eenvoudig door naar de lagere niveaus […], zodat ze niet op de begrotingen van de hogere eenheden drukken.”

Het systematisch afwentelen van de budgetten is volgens Lorenz besmettelijk gebleken: “Elke universitaire budgethouder doet namelijk sinds kort wat het Ministerie met de universiteiten doet: het centrale niveau binnen de universiteit wentelt de risico’s en de kosten af op de lagere budgethouders – zoals de faculteiten – en deze zullen op hun beurt de lasten zoveel mogelijk afwentelen tot het logische eindpunt is bereikt. Het afwentelingsproces van kosten komt namelijk pas tot stilstand als degene is bereikt die niet in staat is om de financiële zwarte pieten door te schuiven.”

Dwangbuisortodoxie

Voor professor Christian Laes is dat eindpunt de vakgroep Taal- en Letterkunde. Het ‘afwentelingsproces van kosten’ waar Lorenz naar refereert, krijgt aan de VUB vorm via verschillende allocatiemodellen. Deze complexe watervalschema’s doen de gelden voor onderwijs en onderzoek naar de universiteit, en via de faculteiten tot in de vakgroepen vloeien.

Bij wijze van smakelijke metafoor krijgt iedere faculteit een taart die in stukken verdeeld wordt onder de verschillende vakgroepen. De grootte van zo’n stuk varieert naargelang de vakgroep presteert op bepaalde geobjectiveerde maatstaven. Er wordt dan rekening gehouden met de studenteninstroom, het studierendement – dat is het percentage dat het aantal verworven credits afzet tegen de niet-verworven studiepunten per student per academiejaar – wetenschappelijke publicaties en doctoraten, de mate van internationalisering en de kwaliteitszorg.

Zo begint het altijd bij de realiteit die gemodelleerd wordt. De realiteit laat echter zich niet achterhalen, het model wel. Maar net het model is er, blijft er en wordt in stand gehouden. Niet de minister van Onderwijs, noch de rector van de VUB of de decaan van Letteren- en Wijsbegeerte heeft de opleiding Latijn opgedoekt. Maar zij hebben, door de tientallen jaren heen, wel het model geschapen en bestendigd waarin zulke opleidingen naar de rand van de afgrond verdrongen zijn. En zo komt het dat een opleiding als Latijn verdwijnen kan, als een pervers effect van Het Model.

De faculteit Letteren- en Wijsbegeerte kent al jaren een te grote werklast voor docenten. Samengevat moet er teveel gedoceerd worden, zodat het academisch personeel te weinig tijd heeft om aan wetenschappelijke publicaties te werken. In 2004 noemde het visitatierapport voor de opleiding Geschiedenis de situatie aan de VUB, net als aan de toenmalige Katholieke Universiteit Brussel en de Universiteit Antwerpen, zelfs erbarmelijk. Het antwoord van de faculteit is even efficiënt als eenvoudig: een vermindering van het aantal vakken met 15 à 20 procent tegen 2017. Zo blijft er meer tijd over voor de wetenschappelijke publicaties, en dat kan een noodlijdende vakgroep als Taal- en Letterkunde best gebruiken. De vakgroep ambieert een stijging van vijf procent in het aantal publicaties, wat per jaar 3.500 euro extra zou moeten opleveren.

En ook op de publicaties is heel wat aan te merken, weet professor Laes. “Wij hebben ons de parameters van de harde wetenschappen laten opdringen. Hun techniek is totaal anders dan de onze, het co-auteurschap is er bijvoorbeeld erg nadrukkelijk aanwezig. Een Engelstalige monografie schrijven is voor vele menswetenschappers een ambitie, maar tien kleinere artikels zijn meer waard op de publicatieschaal.”

En dan nog: lang niet alle publicaties tellen mee in de berekening. De LW-vakgroep Kunstwetenschappen en Archeologie publiceert naar eigen zeggen wel veel, maar onvoldoende in wetenschappelijke tijdschriften. Hoofdstukken in boeken, congresbijdragen en andere vormen van maatschappelijke dienstverlening tellen immers haast niet mee. Peer review is haast een noodzakelijke voorwaarde voor de tijdschriften om te wegen op de publicatieschaal. Dat kan tot merkwaardige situaties leiden. VUB-professoren Archivistiek wisten lange tijd niet wat nu precies de voorwaarden waren voor een ‘meetellende’ wetenschappelijke publicatie. Als remedie worden zij nu aangemoedigd om hun onderzoek thematischer te organiseren en uit te kijken naar de peer reviewed tijdschriften. Ware het echter niet dat het gros van de publicaties in dit vakgebied peer review niet hanteren.

Studenteninstroom en studierendement zijn nog twee voorbeelden. In naam van het eerste worden alle voltijdse personeelsleden van de vakgroep Taal- en Letterkunde ingezet voor infodagen en sid-ins, en geven faculteit en unief een fortuin uit aan marketing en pr. Om dit laatste te illustreren: rector De Knop zei in een toespraak in september nog dat een eventuele terugkeer naar het oude VUB-logo minstens 850.000 euro zou kosten. “Dit komt overeen met tweederde van het werkingsbudget van alle faculteiten samen”, zo voegde hij er niet onterecht aan toe.

En wat gebeurt er om de student zo snel mogelijk door zijn universitaire dienstjaren te jagen, met andere woorden om het studierendement op te krikken? Kostbare ruimten in het curriculum worden gevuld met ondersteunende vakken voor het schrijven van papers, bachelor- en masterproeven. Doorgaans zijn dit de vakken met het woord ‘methodologie’ in de titel. Zij zijn gericht op de vormelijke en technische vereisten van een wetenschappelijke studentenpublicatie, maar hebben beleidsgewijs een vindingrijker oogmerk, namelijk de resultaten op de bachelor- en masterproeven opkrikken.

Niet enkel de student telt

Aan de VUB is een student misschien ‘geen nummer’, maar sowieso is hij een getal, een statistiek. Aan elke instelling is hij dat. Op microschaal heeft iedere academische beweging die hij maakt, immers gevolgen. Verandert hij van richting, dan zal zijn nieuwe faculteit daar financieel voordeel bij hebben. Niet slagen voor een vak beïnvloedt sowieso de soort financiering die de universiteit voor hem opstrijkt. En het voortijdig afzwaaien van de unief kost de instelling een diplomabonus.

Dit alles toont aan hoe op kleine, facultaire schaal de allocatiecriteria een zelfvervullend karakter krijgen. En de professoren? Zij boffen als ze bij de economen, juristen, medici en andere informatici horen, want wetenschappelijke specialisten met een uitsluitend academische marktwaarde hebben, om Lorenz te parafraseren, niet de mogelijkheid om de universiteit tegen andere werkgevers uit te spelen. Gepassioneerd blijft nochtans professor Christian Laes. “Mijn vakgebied ook beoefenen, onderwijs combineren met onderzoek, daar ben ik toe verplicht. Ik geniet van mijn job, en dan mag daar iets tegenover staan, dan wil ik ook iets terugdoen.”

0 Comment