Bibeb

Ze heette eigenlijk Elisabeth Soutberg, maar het grote publiek kende haar als Bibeb. Iedereen kende het pseudoniem van de journaliste die Vrij Nederland spekte met de meest spraakmakende tweegesprekken. Zichzelf onderwerpen aan een vragenuurtje, dat deed Bibeb echter nooit. Over haar jeugd, haar geboortejaar en zelfs haar achternaam tastte Nederland in het duister. De “moeder van het journalistieke interview” cijferde zichzelf weg voor de bestwil van haar teksten.

Haar nieuwsgierigheid dreef haar de wereld over en bracht haar in contact met enkele groten der aarde. Van het Haarlems Dagblad, waar ze haar journalistieke carrière begon, vertrok ze in 1937 naar de Sumatra Pos in Medan. Hoofdredacteur van het Haarlems Dagblad Walther Schaper was haar daarin het jaar eerder voorgegaan. In Medan schreef ze een kinder- en moderubriek, ook trouwde ze er met haar oud-hoofdredacteur uit Haarlem.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog zat ze drie jaar lang in interneringskampen. Haar man was hetzelfde lot beschoren. Eén van de weinige persoonlijke verhalen die Bibeb ooit schreef, wijdde ze aan haar
verblijf in het Sumatraanse vrouwenkamp, waar ze samen met haar zoon moest zien te overleven. Mathieu Smedts, hoofdredacteur van Vrij Nederland van ’54 tot ’69 publiceerde haar verhaal in het boek Den vaderland getrouwe.

Haar getuigenis over het leven in verschillende vrouwenkampen is aangrijpend en toch niet sentimenteel. Ze is voorzichtig met haar woorden en hield haar “kamptijd” – zoals ze haar periode in onder andere kamp Poeloe Brayan noemt – bovendien lang voor zichzelf. Wie tijdens de Tweede Wereldoorlog niet in Europa was, was in de ogen van velen immers een buitenstaander.

De hoofdrol in Bibebs in inkt vereeuwigde herinneringen aan de kampen is weggelegd voor Bers de vrouw met wie Bibeb een kongsie, een leefgroep, vormde, hoewel het op zijn zachtst gezegd niet echt boterde tussen de twee. In Poeloe Brayan leefden vrouwen in dubbele huisjes, opgedeeld in een voor- en achterhok. Vrouwen met één kind deelden hun hok. Zo kwam het dat Bibeb en Bers, beiden moeder van één, tot elkaar veroordeeld werden.

Doe open,’ riep iemand, bonkend op het luik. ‘Hier zijn toch twee plaatsen vrij?’
’s Avonds bleek Bers met haar witte emmer, witte pot, stapels luiers, koffer, matras, witte ledikant en kind, een niet meer weg te denken realiteit. Ze had de vloer gedweild met lysol.
Ter hoogte van haar kussen hing de foto van haar man in witte toetoep. ‘Zie zo,’ zei ze, ‘dat is dat.’
Ze had een zachte, tevreden stem en er was op haar dikkig, argeloos gezicht een glans, die in het kamp haast even zeldzaam was als haar bezittingen. ‘Ik hoop,’ zei ze, ‘dat we ’t goed zullen hebben samen.’
Wat me meteen irriteerde, want ik had daar niet de minste behoefte aan.

Ze had een mager jongetje van veertien maanden, met bleke oogjes, fijn neusje en slap openhangend mondje. Opzij van z’n voorhoofd dat vergeleken bij de rest van het gezicht groot was, zag je de aderen, zo dun als een haar onder de witte huid.
‘Een kasplantje,’ zei Bers, ‘heeft chronisch amoebe. Een kind van een ouwe moeder.’ Ze prees lachend het mijne.

We waren als soort onverenigbaar, maar hadden onze bewustzijnsvernauwing gemeen. Het enig werkelijk belangrijke was ons kind. Als dat er in godsnaam maar levend en zonder te veel schade doorheen kwam. Bers wist dat het hare een kleine kans had, dat ze moest vechten om het te houden.

Net als de andere vrouwen in het kamp was Bibeb ondervoed en zwak. De steeds kleinere rantsoenen dreven de vrouwen het land op om oebies en kankong (bladgroente) te verbouwen. Bibeb liep malaria op.

De malaria vrat om zich heen. Het Nederlands kampbestuur vroeg de Japanners om kinine en kreeg papajapitten. Die moesten we zaaien. Pitten van de papajavrucht zijn koortswerend.
Toen de papajabomen anderhalve meter waren en er geen brok grond was waar geen oebie en kankong groeide, moest het kamp binnen de kortst mogelijke tijd worden ontruimd.

We zouden per trein vervoerd worden, moesten naar het station lopen en mochten dus niet meer meenemen dan we konden dragen.

De vrouwen reisden naar concentratiekamp Aek Perminke dat achter een symmetrisch aangeplant rubberbos voor zo’n 10 000 geïnterneerde vrouwen het eindstation was. De omstandigheden waren zo mogelijk nog slechter dan in Poeloe Brayan. Het water uit de put was giftig, het rivierwater ernstig vervuild omdat stroomopwaarts Japanners “baadden en hurkten.” In haar blauwe ketel kookte Bibeb samen met Bers het water op zelf gestookte vuurtjes.

Ook in Aek Perminke tjankolden (voorbewerken van het land, nvdr.) de vrouwen de aarde. Zij die bezweken onder de lage rantsoenen en de hoge werkdruk kregen een graf in het bos, gegraven door de sterkste kampbewoonsters.

Op zekere ochtend maakte Bibeb een einde aan de samenwerking met Bers. Een gevoel van triomf maakte zich van haar meester. De blauwe ketel was enkel nog voor haar en haar zoon. Een dag later kregen Bibeb en haar zoon dysenterie. De ziekte tierde al lang welig in het kamp, maar had zich tot dan toe nog geen meester van hen weten te maken.

Triomf die sterker was dan m’n angst toen de dag daarop bij mij en even later bij m’n zoontje de dysenterie begon. Triomf – omdat ik Bers een slag voor was geweest. Ze hoefde zich niet te verontschuldigen dat ze ons moest laten liggen. Ze kon barsten. Iedereen was op zich zelf alleen aangewezen. Ik liep met de pot waarin het bewijs dat we erbij waren naar de geul, die nu tot op twee meter in de omtrek glibberig en vet was en met vliegen bedekt. Groenzwarte beesten, die niet eens bewogen als je er op blote voeten tussenkwam.

Duizelig en rot stuntelde ik naar de rivier. ’t Was middag en het water leek wit , net als de stenen. Iemand riep: ‘Weet je wat ze zeggen: ’t is vrede. ’t Is opeens vrede. We gaan naar huis.’ Ik zou de plek kunnen aanwijzen waar ik toen stond al wou ik het niet geloven. Nog vóór de avond kwam de mededeling van het Nederlandse kampbestuur. ’t Was vrede.

Na de oorlog verhuisden Bibeb en haar gezin naar Nederland. Ze ging aan de slag bij het Haags Dagblad. In 1950 ontbonden Elisabeth en Walther hun huwelijk, waarop zij in 1952 de achternaam van Gerard Lampe bij de hare voegde.

In die periode verruilde ze het Haags Dagblad voor Vrij Nederland. Haar nieuwsgierigheid bleek een godsgeschenk als het op interviews aankwam. Haar rubriek beloofde de meest gelezen sectie van het tijdschrift te worden. Ze ondervroeg binnen- en buitenlandse grootheden, waaronder Gerard Reve, Jan Wolkers, Joseph Luns en Henk Vredeling.

Het interview met Vredeling, minister van Defensie in de jaren ’70, veroorzaakte nogal wat ophef in de Tweede Kamer. Vredeling had zich tot wel zeer opmerkelijke uitspraken laten verleiden, onder andere over Joseph Luns (toenmalig minister van Buitenlandse Zaken) en Jan Pronk:

Ik heb in Nieuwspoort gezegd: ik pleit voor het goed recht van arbeiders om niet te weten waar Guinee-Bissau ligt. Dan denken die jongens, die hoort bij de rechtse hap. Misverstand. Ik bedoelde, wil je geen politiek van de happy few bedrijven, dan moet je de tussenfasen niet overslaan. ´t Is veel belangrijker dat je de textielarbeiders in Twente over de ontwikkelingssamenwerking vertelt dan dat je in Boekarest gaat praten over de economische groei. Dat is mijn grief tegen Jan Pronk. Dat is een elite-denker, een Corps-pik. Die vreselijke elite is zogenaamd links. Studenten? Wat zijn dat eigenlijk? Vertegenwoordigers van de happy few op enkele uitzonderingen na. Ik hoor ze wel maar versta er geen moer van. Laat ze maar blaten. Al die aangeleerde zogenaamd radicale wijsheden.

Het is tegenwoordig niet meer voor te stellen: uitspraken als deze, gedaan door een minister van Defensie. Sinds Bibeb hebben politici de kracht van het interview leren inzien. De uitspraken van Henk Vredeling gaven aanleiding tot de inmiddels legendarisch geworden uitspraak “Henk is stout geweest. Henk moet blijven.” Vredeling was echter niet de enige die zwichtte voor Bibebs charmes en heel wat van zichzelf blootgaf.

De kwaliteit van Bibebs interviews had niet in het minst te maken met haar manier van werken. Geen interviews van een klein uur om daarna de bandopname zorgvuldig uit te tikken en te verwerken tot een tekst. Interviews die dagen in beslag namen waren geen uitzondering. Ze nam haar gesprekspartners mee uit eten en kwam niet zelden bij hen thuis op bezoek. Soms bleef ze zelfs logeren. Met Friedrich Weinreb sprak ze vijf dagen bij hem thuis, ze bleef er zelfs logeren. Af en toe nodigde ze mensen uit in haar huis in Scheveningen voor een interview. Gesprekspartners beschreven haar huis als een heksenhuisje dat vol lag met schelpen, spulletjes en prulletjes. Bibeb was het extravagante “kruidenvrouwtje” volgens Gerard Reve, met naar verluidt een interesse in astrologie.

Waar de interviews ook plaatshadden, ze duurden altijd lang en hadden een unieke stijl; grote, diepgravende interviews met uitgebreide beschrijving van de sfeer en de omgeving, het publiek vrat ze op.

In Brussel was Bibeb geen vreemde. In 1963, nog voor de splitsing van de ULB en de VUB, bezocht ze professor Leopold Flam. Ook voor dit gesprek was ze keurig voorbereid. Bibeb pluisde voor een interview alles wat er over haar gesprekspartner bekend was minutieus uit. Voor haar gesprek met Flam hoorde daar een bezoek naar één van zijn colleges bij. Het artikel met daarin Flams ontboezemingen kreeg de titel “Bederver van de jeugd” mee, een titel die Flam zichzelf maar wat graag toe-eigende. Hij haalde stevig uit naar alles wat in België kleinburgerlijk en conformistisch was, zonder onderscheid tussen links en rechts.

Toch wist Bibeb in het interview met Flam haar gebruikelijke persoonlijke toets aan te brengen. Zo schetst ze een beeld van een bevlogen professor die er niet voor terugdeinst zijn studenten uit hun tent te lokken. Een eigenzinnige man ook, die ze opzocht in zijn huis, op zijn weg van de Koninklijke Bibliotheek naar de universiteit en op universiteitsterrein zelf: Square Servais, Presses Uni- versitaires, kluis 200.

De kluis is een kamertje, in het gebouw van de Vrije Universiteit, er is net genoeg plaats voor een bureau en twee stoelen. Prof. Flam is klein en z’n bovenkant in zeegroen vest stevig, z’n haar is dik en grijs en manen-achtig, zodat een lok vaak over z’n voorhoofd hangt. Zijn blik is grijs en menselijk. De gebaren van de kleine mollige handen zijn snel, z’n manier van praten is het ook. Er is nooit een aarzeling bij. Soms begint hij vrij luid en als het belangrijkste van wat hij te zeggen had eruit is, maakt hij z’n zin iets luider dan mompelend, maar zeer snel af.

Nog geen vraag is er gesteld, maar de lezer kent Leopold Flam al door en door.

Standvastig was ze eveneens, en hoewel ze vleien kon, durfde ze ook haar stekels op zetten. Jeroen Brouwers was ooit slachtoffer van Bibebs toorn. Ze kwam bij Brouwers binnen zonder bloemen, die bracht ze immers pas mee als ze zich verheugde op een gesprek. Niet zo bij Brouwers. Nog voor ze binnen was, barstte ze los. Ze was kwaad. Kwaad omdat de schrijver haar tijdens een lezing een “voyeur” en “een castrerende feeks” had genoemd.

Als Brouwers, die de polemiek nimmer schuwde, Bibeb in plaats van “castrerende feeks” bevlogen feministe genoemd had, dan had hij zijn bos bloemen ongetwijfeld wel ontvangen. Voor haar eerste interviews bij Vrij Nederland koos ze bijvoorbeeld bewust enkel vrouwen. Ook vulde ze lange tijd de vrouwenpagina van het blad met haar rubriek Zomaar wat vrouwelijkheden.

Een van de weinigen die niet zwichtte voor haar vleierijen was Joop den Uyl. “Vleierig vond ik d’r, om te verleiden met haar zachte vrouwelijke stem … Dan zette ik mijn stekels op.” Ook Bibeb was niet tevreden over het interview omdat Den Uyl “de boot afhield.” Ze wist zijn schild niet te doorbreken en kon dan ook geen artikel uit het gesprek puren waar ze zelf achter stond. Haar strategie toonde zich bij haar andere – ruim zeshonderd – vraaggesprekken echter zeer effectief.

Tot 1997 bleef Bibeb interviews schrijven en publiceren. Haar kleinkinderen raadt ze een journalistieke carrière niet direct aan omdat “je als journalist tegenwoordig niet meer aan schrijven toekomt.” In 2010 maakte het overlijden van Bibeb een golf aan lovende reacties los over haar werk als journaliste. Zo eindig als het leven is, zo eeuwig is Bibeb dankzij haar gelauwerde interviews.

0 Comment