Boek: Hilsenraths satire op de holocaust

Een satire op de Holocaust, zo omschrijft men nog het best ‘De nazi en de kapper’. Een heikele opzet die enkel Edgar Hilsenrath zonder kleerscheuren en schrammen overleeft. Zijn achternaam verraadt een Joodse achtergrond, wat sommigen er niet van weerhield hem te beschuldigen van bagatellisering en aanwakkering van antisemitisme. Een schrijver belast met ‘de zonden van Israël’, al klinkt het in deze context wat wrang. Sinds enkele jaren kan de 85-jarige Duitse schrijver ook in het Nederlandstalig grondgebied eindelijk op bijval rekenen.

De weg naar erkenning liep nochtans niet van een leien dakje. In de Verenigde Staten werd De nazi en de kapperlovend onthaald, maar pas zes jaar na de Engelstalige uitgave vond Hilsenrath (afbeelding) in 1977 een Duitse uitgever die het boek wou publiceren. Zestig anderen wilden er de vingers niet aan verbranden. Hilsenraths kenmerkende stijl – ontmaskerend, cynisch, rauw en absurdistisch – is hier waarschijnlijk niet vreemd aan. Zo hoort men niet te schrijven over de Holocaust, aldus de criticasters.

Edgar Hilsenrath debuteerde in 1964 met Nacht, een roman over leven en overleven in het getto. Hilsenrath ontmaskerde in deze roman de beeldvorming over joodse solidariteit onder het nazistisch bewind. Het was ieder voor zich. Ook in De nazi en de kapper doorbrak Hilsenrath genadeloos de aloude, meelijwekkende traditie die men doorgaans aantreft in romans over de Holocaust. Hij wil de rauwe waarheid afbeelden, zoals hij die zelf beleefde. De droge en cynische humor is slechts een laatste redmiddel om het onverteerbare verteerbaar te maken.

De romanschrijver weet nochtans wat raciaal leed inhoudt. Zijn romans ademen een autobiografische authenticiteit uit. Als Duitse jood, sloeg hij op zevenjarige leeftijd met zijn moeder en jonger broertje op de vlucht na de machtsgreep van de Nationalsozialistische Deutsche Arbeiterpartei van Adolf Hitler. Twee jaar na aankomst in Roemenië werd het gezin gedeporteerd naar Mohyliw-Podilskyj, een joods getto in Oekraïne. Na een drie jaar durende overlevingsstrijd werd het getto in 1944 bevrijd door de Russen. Na de bevrijding volgde de verplichte tewerkstelling in de Sovjet-Unie. In tegenstelling tot vele overlevenden ontsnapte Hilsenrath deze dans en bereikte te paard en voet Boekarest. Hij sloot zich aan bij één van de vele zionistische groeperingen en emigreerde naar Palestina. Hij ontvluchtte het Beloofde Land toen bleek dat Arabieren en Joden niet vreedzaam eenzelfde grondgebied wilden delen. Later zou blijken dat zijn ganse familie de Shoah overleefde: ze werden met elkaar herenigd in Frankrijk. Hilsenrath schreef zijn eerste roman in de Verenigde Staten, maar keerde later terug naar zijn thuisland.

Rattenkweller

“Ik ben Max Schulz, de buitenechtelijke maar zuiver Arische zoon van Minna Schulz… Aan mijn zuiver Arische afkomst valt niet te twijfelen”, zo begint De nazi en de kapper. Max Schulz is hoofdpersonage en verteller. Hij beleeft een droevige en traumatische jeugd. Als zoon van een hoer moet hij in de woonkamer, die dienst deed als wachtkamer, nummers uitdelen aan klanten van zijn moeder. Max’ moeder trekt later in bij een onsuccesvolle kapper, een kinderschender met een pik zo lang dat die met een elastiek moet vastgebonden worden aan zijn bovenbeen. Het mag reeds duidelijk zijn: voor de geloofwaardigheid hoeft men dit boek niet te lezen.

Gedurende zijn jeugd wordt Max herhaaldelijk verkracht door zijn stiefvader. Hij zal zich later wentelen in een slachtofferrol, en zijn leed en zelfmedelijden gebruiken als legitimatie voor het leed dat hij toedient aan anderen: “Heeft de Lieve Heer de onschuld niet uitgevonden opdat die met voeten getreden kan worden… hier op aarde? En worden de zwakken en weerlozen niet door de sterken overrompeld, neergeknuppeld, verkracht, bespot, in de kont geneukt? Bij tijd en wijle zelfs simpelweg uit de weg geruimd?”

Schulz, de hoerenzoon, stiefzoon van een kinderschender en rattenkweller met een mankement in de bovenkamer, sluit in zijn jeugd vriendschap met zijn joodse buurjongen Itzik Finkelstein. Itzik is de archetypische Germaan: blond haar, blauwe ogen, rechte neus. Max, de Arische zoon, heeft daarentegen zwart haar, kikkerogen en een haakneus, al is hij vastberaden over zijn Arische afkomst. Dat benadrukt hij ons keer op keer. Max leert Jiddisch, Hebreeuws schrift, vergezelt de familie naar de synagoge en wordt leerjongen bij Itziks vader in het succesvolle kapsalon Heer van de Wereld.

Opgezweept door een rede van de Führer, die door Hilsenrath het mythisch allure van een profeet wordt aangemeten, geraakt Max overtuigd van het nazisme. De ‘Zoon van de Voorzienigheid’ wordt opgevoerd als een parodie op Christus. Retorisch gaat Hitler tekeer achter een altaar en overhaalt met absurde Bijbelse citaten de duizenden aanwezige ‘mislukten’ van zijn alternatief op het communisme. Hilsenrath drijft de spot met het nazisme.

Kleine vis

Hoewel hij nooit antisemiet werd, treedt Schulz toe tot de SS en verbreekt meteen elke band met Itzik en diens familie. Hij wordt op missie gestuurd naar Zuid-Rusland waar hij zijn slachtpartijen aanvangt. Door een hartinfarct wordt hij overgeplaatst naar het (fictief) vernietigingskamp Laubwalde in Polen en participeert er aan de moord op 200.000 joden. Onder de naar eigen schatting 10.000 joden die Schulz eigenhandig van het leven beroofde, bevonden zich Itzik en zijn familie.

Opgejaagd door het Rode Leger moet Schultz vluchten uit Laubwalde. Om te ontkomen aan de vriesdood vindt hij een onderkomen bij de stokoude Poolse Veronja die hem, de gevallen god, door middel van kruidendrankjes verplicht om passionele nachten met haar door te brengen. Macabere perversiteit: een wederkerend element in Hilsenraths oeuvre. Verder in het boek zal hij nog wansmakelijke avonturen beleven met Holle, een eenbenige weduwe met een Arisch en een niet-Arisch been. Te voet en geladen met een zak vol gouden tanden, trekt hij geradbraakt naar Duitsland. De übermensch als untermensch.

In Duitsland neemt Max, de massamoordenaar, de identiteit aan van zijn jeugdvriend en slachtoffer Itzik Finkelstein. Hij laat zich besnijden, laat een kampnummer tatoeëren en construeert een fictief levensverhaal. In Duitsland verzet hij zich sterk tegen het nog heersende antisemitisme en voelt zich oprecht beledigd wanneer in zijn bijzijn het Jodendom aangevallen wordt. “Antisemitisme is als kanker: wat te diep verankerd zit, kun je er niet meer uitsnijden”, stelt Schulz betreurd vast.

Hilsenrath laat Max schipperen tussen beide persoonlijkheden. Schulz gaat volledig op in zijn nieuwe alter ego Itzik Finkelstein en laat aan de buitenwereld niets merken van zijn verleden als massamoordenaar. Af en toe steekt zijn ware persoonlijkheid weer de kop op en voert hij sadistische gesprekken met de echte en vermoorde Itzik, waarin hij hem beschrijft hoe goed het leven van Itzik Finkelstein nu is. In deze momenten van helderheid, of beter waanzin, relativeert hij steevast zijn rol in de massamoord: “Ik ben slechts een angstige, kleine, spartelende vis. Zonder bevel had ik nooit gedurfd wat ik durfde. Ik was geen antisemiet, ik deed alleen maar mee.”

Joodser dan joods

De auteur keert zich sterk af van het hypocriete en opportunistische Duitsland van na de oorlog, waar Joden een voorkeurspositie kregen en men een voorzichtige omgang hanteerde uit collectief schuldgevoel. De gehuichelde genegenheid tegenover het Jodendom is voor hem niet meer dan een andere vorm van antisemitisme. “Honderdduizenden eerbare Duitse burgers werden plunderaars, verkrachters, moordenaars en zagen er geen been in om, toen alles weer voorbij was, terug te keren naar hun burgerlijk leventje.”

Ook het Joodse volk deelt in de rake klappen. Het beeld van de vrome Jood op zoek naar een veilig onderkomen in Palestina, is bij Hilsenrath niet meer dan een voorspiegeling. In feite zijn ze verbitterd en nationalistisch gezind. De Joden geloven niet meer in de Heer, hebben hem de oorlog verklaard en staan afwijzend en vijandig tegenover hem. De Joden vaarden naar het land van hun voorvaderen om een staat en een leger op te richten, zodat de Holocaust zich nooit meer zou herhalen.

Max wordt joodser dan joods. Hij beschouwt zichzelf als “een heilige, een gelouterde en herboren massamoordenaar.” Hij trekt in het kielzog van duizenden anderen naar Palestina. Niet enkel omdat niemand hem zou zoeken in het hol van de leeuw, hij wil “onder joden leven, onder soortgenoten, in zijn eigen land.” Met eenzelfde gedrevenheid als toen, ontpopt Schulz zich in zijn kapsalon tot vurig prediker van de joodse geschiedenis, het zionisme en zelfs de wereldheerschappij van de joden. Zoals het een echte opportunist betaamt, streed Schulz wederom voor Lebensraum. Hij wordt verzetsstrijder in de Hagana, een joodse paramilitaire organisatie die als doel heeft het Britse protectoraat en de Arabieren te verjagen.

In de finale van Hilsenraths epos krijgt Schulz last van een knagend geweten. Hij wil de doden hun leven teruggeven maar blijft zijn eigen aandeel minimaliseren. Hij biecht zijn misdaden op aan de gepensioneerde kantonrechter Wolfgang Richter en eist een vonnis dat de slachtoffers genoegdoening biedt. De twee voeren een fictief proces waaraan de rechter slechts participeert om de gemoederen te bedaren. Kantonrechter Richter wijdt Schulz’ bekentenis aan het mankement in zijn bovenkamer en verleent hem de vrijspraak. Itzik Finkelstein, ooit Max Schulz en massamoordenaar, sterft ongestraft, maar met dezelfde angst als zijn slachtoffers. Een povere rechtvaardigheid, maar vooral een niet mis te verstane vingerwijzing van de auteur.

0 Comment