Een frequent symptoom van protestacties waar duizenden zich verenigen met één collectief doel: hun ongenoegen uiten en de machthebbers oproepen om meteen “een halt toe te roepen aan de schanddaden”, eindelijk eens “iéts te doen”. Voor het overige zijn de grieven van de betogers doorgaans een hutsepot. Het actuele protest tegen de uitwassen van het kapitalisme kampt met eenzelfde probleem. De variëteit aan slogans verraden een vaag engagement, een breed scala aan individuele eisen, wereldbeelden en “ietsen” die gerealiseerd moeten worden. Het enige doeltreffend geneesmiddel dat deze symptomen van de ziekte van ongeloofwaardigheid en onvermijdelijke overlijden door doorgedreven ridiculisering bestrijden kan, is de fase van de kritiek overstijgen. Charles Fourier kon dit als geen ander en ontwikkelde een theoretisch alternatief dat hem ruim 200 jaar geleden een plaats opleverde in de lange lijst van 19de-eeuwse radicale hervormingsgezinden.
Fouriers maatschappijvisie resumeren in een aantal A4’tjes is een heikele onderneming. Wat vooral zou moeten blijken is dat hij zijn utopie ontwierp om constante oppositie te kunnen leveren tegen de gevestigde normen en waarden en de gangbare praktijken van zijn samenleving. Voor Fourier stond de beschaving synoniem voor verraad en verstikking. Hij beschikte over een vermogen om zich te onttrekken aan de vertrouwde wereld en keek van op een afstand toe met een niets of niemand besparende blik. Ietwat pochend stelde Fourier dat hij verwarring had gezaaid over “twintig eeuwen van politieke imbeciliteit”.
Fourier was een telg uit de vermogende commerciële bourgeoisie: zijn vader was een succesvol kledingshandelaar in Besançon, zijn moeder behoorde tot een van de meest prominente commerciële geslachten van de stad. De frauduleuze wijze waarop zijn vader handel dreef, legde reeds op jonge leeftijd de basis voor wat Fourier “zijn eeuwigdurende haat tegenover het zakenbestaan” en zijn zoektocht naar “een waarheidlievend handelssysteem” noemde. Bij het overlijden van zijn vader erfde Fourier het merendeel van diens kapitaal, op voorwaarde dat hij zijn vaders handelsactiviteiten voortzette.
Getuige van fundamentele oneerlijkheid
Met het geld van zijn erfenis trok Fourier naar Lyon om een handel in koloniale goederen op te zetten. De competitie van kapitalistische ondernemingen uit Engeland zorgde echter voor massale werkloosheid, honger, armoede en sociale onrust in wat ooit hét luxueuze centrum van de Franse zijde-industrie was. Lyon werd een bastion van intense discussies over radicale economische en sociale hervormingen.
Na een bloedige repressie van de opstand keerde Fourier terug naar Lyon om het weinige wat nog overbleef van zijn erfenis te recupereren. Hij trok verder naar Marseille, waar het Britse handelsembargo leidde tot een ineenstorting van de havenactiviteiten, met massale sociale onrusten als gevolg. Fourier was er getuige van het dumpen van tonnen graan in de zee, omdat handelaars in de hoop hogere verkoopsprijzen op te strijken, het graan hadden laten rotten in hun schepen terwijl de bevolking van Marseille een hongerdood stierf. Een courante praktijk die Fourier furieus stemde en hem bevestigde “dat er een ommezwaai moest zijn in de natuurlijke orde van de industrie.” Het maakte Fourier tot vijand van wat hij noemde “de anarchistische en perverse wijze van ruilhandel, gekend als de vrije concurrentie.”
“Ik heb verwarring gezaaid over twintig jaar politieke imbeciliteit.”
Kritiek op de armoede
Volgens Fourier was armoede de meest uitgesproken schanddaad en tekortkoming van de beschaving. Het grootste deel van de werkende mens had honger, droeg slechte kleding en was miserabel gehuisvest. Een geïndustrialiseerde samenleving was niet beter af, industrialisatie was “een perfide geschenk, een spottende geste”. Loonarbeiders waren nog minder gefortuneerd dan woestelingen, zij genoten immers dagen van overvloed in een natuurlijke omgeving, terwijl “de arbeider verbitterd werd door luxueuze goederen die zijn verlangen wekten en zijn armoede ondraagbaar maakte.”
De oorzaak van de wijdverspreide armoede schreef Fourier deels toe aan de gefragmenteerde, spilzuchtige en inefficiënte werking van het boerenbestaan. Het traditionele familiebedrijf belemmerde zijn idee van coöperatieve associaties. Zowel het bewerken van gronden als het bereiden van maaltijden gebeurden doorgaans individueel, terwijl een coöperatie van twaalf vrouwen in een gemeenschappelijke keuken het werk zouden kunnen verrichten van 100 individuele vrouwen. Fourier benadrukte de voordelen die gedeelde productiemiddelen konden opbrengen: “In plaats van brood te bakken in een gezamenlijke oven”, stelt Fourier bij wijze van voorbeeld, “geeft men er de voorkeur aan bossen te kappen om honderden vuren te voeden in honderden verschillende keukens.” Daarenboven produceerde ieder wat hij het meest winstgevend achtte, zonder enige vorm van controle.
De industriële maatschappij bestond volgens Fourier uit tweederde ‘sociale parasieten’, betekenend werkende mensen die taken uitvoerden die nutteloos of zelfs volstrekt gevaarlijk waren omdat ze hun potentieel als producenten niet benutten. De eerste categorie van ‘huiselijke parasieten’ bestaat uit een grote meerderheid van de kinderen, dienstbodes en alle vrouwen die verdronken in huishoudelijk werk dat slechts een duplicaat was van het reeds geleverde werk. Het tweede soortement bevatte soldaten, zee- en koopmannen, transporteurs, ambtenaren en de helft van de fabrieksarbeiders die slechts goederen van povere kwaliteit leverden. De categorie van ‘bijkomstige parasieten’ bevatte ijdele rijken en armen zoals bedelaars, zwervers, werklozen, gevangenen, sofisten, dieven en andere schimmige figuren waartegen een politiekracht moest worden ingezet, die net zo onproductief waren als zijzelf. Dat deze potentiëlen niet aangewend werden was niet de fout van het individu, maar van de beschaving.
De voornaamste oorzaak van armoede lag echter niet bij de productie, maar bij de handel: de activiteiten van de kooplieden en commerciële tussenpersonen. Een analyse die niet mag verbazen in een tijd waarin speculatie grotere winsten opleverde dan het ontplooien van industriële of agrarische activiteiten. De koopman wiens enige wezenlijke rechtvaardige positie die van ondergeschikte agent zonder eigendom over zijn goed was, domineerde uiteindelijk het economische leven waardoor zelfs filosofen en regeringen voor hen bogen en boeren en fabrikanten gereduceerd werden tot “slaven van de koophandel.” Fourier ontwikkelde een classificatie van zesendertig “misdaden van de koophandel” om zijn stelling kracht bij te zetten. “De jood” fungeerde als verpersoonlijking van de oneerlijkheid van kooplieden.
Fourier slaagde erin om, in een tijd waarin de vrije markt tot dogma werd verheven en de sleutel bood tot een ‘wealth of nations’, te verduidelijken dat een natie onmogelijk rijk kon worden genoemd als de straten bezaaid waren met daklozen. Met een zeker gevoel voor satire legde hij bloot wat schuilde achter de retoriek van liberale politici die enkel als sluier functioneerde voor de sociale realiteit en illustreert hij het verschil tussen de beloften van de negentiende-eeuwse bourgeoisie en de realiteit.
Kritiek op de seksuele zeden
Zoals armoede het grootste fysiek leed was, geloofde Fourier dat het huwelijk en het traditionele familieleven de grootste emotionele beperking waren. De maatschappij was een bouwwerk dat steunde op de onderdrukking van het mannelijk instinct, de boosdoener was het monogaam huwelijk. Het huwelijk was een vorm van “huiselijke oorlogsvoering”, gehuld in een sfeer van verveling met als voornaamste belichaming het familiediner, dat geen ontspanning was, maar een dagelijkse verplichting die moest worden ondergaan. Het huwelijk ontnam van seks haar mystiek en charme en was voor de man slechts een huwelijksplicht. Het huwelijk veroordeelde man en vrouw tot een eeuwige beproeving.
Ondanks alle tegenslagen die het huwelijk bracht voor de man, was de vrouw echter het grootste slachtoffer van deze malaise. Zij werd herleid tot niets meer dan een “stuk koopwaar, geofferd aan de hoogste bieder.” Eens getrouwd was zij niets meer dan de exclusieve eigendom van haar man. Om de ellende ten top te drijven verwachtte de geciviliseerde maatschappij van haar dat ze kuis zou blijven tot het huwelijk. Een ongehuwde vrouw moest beroep doen op haar bedkunsten, en zelfs dat werd hen kwalijk genomen door de moraliserende maatschappij. Nochtans is het de situatie waartoe zij gereduceerd werden door de beschaving met haar echtelijke slavernij, eens bevrijdt hiervan zou de vrouw de man overtreffen in toewijding aan haar werk, trouwheid en nobelheid.”
Het huwelijk was een vorm van “huiselijke oorlogsvoering”, gehuld in een sfeer van verveling met als voornaamste belichaming het familiediner, dat geen ontspanning was, maar een verplichting die moest worden ondergaan.
De kritiek op de positie van de vrouw had desalniettemin toch eerder een economische en utilitaristische dan een humanitaire of morele dimensie. Fourier keek naar niet-westerse beschavingen en concludeerde dat de afhankelijkheid van de vrouw de economische en morele ontwikkeling vertraagde, sociale vooruitgang was immers “geheel afhankelijk van de mate waarin een uitbreiding plaatsvond van de vrouwenrechten.”
Centraal concept van hartstochten
De kern van Fouriers utopie en de kritiek op de samenleving was gedetermineerd door een psychologisch concept. In tegenstelling tot de filosofen van de Verlichting, beschouwde Fourier de mens niet als maakbaar, noch als het rationele wezen waar men het voor aannam. Het menselijk gedrag was gedreven door fundamentele instincten die niet veranderd of onderdrukt konden worden: de hartstochten. Het onderdrukken hiervan door de individualistische en rationele Verlichting was een van de hoofdoorzaken voor de ellende van de ‘geciviliseerde mens’. De hartstochten dienden als tegengewicht voor de pogingen van de Franse autoriteiten om het volk een ethiek van zelfontkenning en burgerlijke gehoorzaamheid op te leggen. Ten einde een samenleving te bekomen waarin mensen vrij, gelukkig en productief waren, moesten de onderdrukte hartstochten bevrijd worden.
Fourier bedacht een schema waarin de twaalf hartstochten de takken vormden van een boom waarvan de stam ‘eendracht’ was. Eendracht was de synthese van de andere hartstochten, een “oneindige filantropie en universeel medeleven” waarin het eigen geluk werd verbonden met het geluk van de mensheid. De eerste tak bevatte de vijf ‘luxueuze’ hartstochten: de zintuigen. De tweede tak bevatte de vier ‘affectieve hartstochten’: vriendschap, liefde, ambitie en ouderschap dat overeenstemde met verschillende generaties. Kinderen werden gedomineerd door vriendschap, ouderen door ambities. Ouderen hadden hun hartstocht opgelegd aan de gehele maatschappij, liefde en vriendschap werden gedwarsboomd door de hartstocht van ouderschap. Als de eendracht werd bereikt zou het ouderschap niet verdwijnen, maar door de afschaffing van het perfide huwelijk nieuwe niet-onderdrukkende vormen aannemen.
De vrije uitdrukking van de derde soort ‘verdelende of mechaniserende’ hartstochten was essentieel voor de bevrediging van de andere hartstochten. De samenwerking van deze krachten zou een evenwicht brengen dat nodig was binnen Fouriers ideale gemeenschap. De ‘integrerende hartstocht’ was de neiging tot samenwerking en spoorde aan tot arbeid en perfectie. De ‘veranderde hartstocht’ was de drijfveer voor variëteit en contrast, essentieel om de verveling van arbeid tegen te gaan. De meest hartstochtelijke onder de hartstochten, de meest vijandige tegenover de rede was de ‘samengestelde hartstocht’: het enthousiasme en verlangen naar een geluk dat enkel kon gevonden worden in een combinatie van fysiek en spiritueel plezier, verpersoonlijkt in de liefde.
Uit combinaties van de verschillende hartstochten werd een classificatie opgemaakt van 810 te onderscheiden persoonlijkheden. Zij vertegenwoordigden het minimum aan psychische verscheidenheid dat nodig was om een evenwicht te behouden in Fouriers ideale gemeenschap. Verschillen in leeftijd, rijkdom en status tussen groepen worden niet als brandhaarden van sociaal conflict beschouwd, maar als instrument tot het realiseren van het gemeenschappelijk goed.
De Phalanx als ideale gemeenschap
De nauwgezetheid waarmee Fourier zijn utopie in ettelijke duizenden pagina’s neerschreef geeft blijk van zijn obsessiviteit, van wat wij zelfs een autistisch karakter zouden noemen. Minutieus gaf hij een uiteenzetting die ging van architecturale specificaties tot werkschema’s, van meubels tot schema’s voor werkuniformen.
De omvang van zijn associatie, de phalanx of phalanstère, was van groot belang. Die bedroeg volgens Fourier idealiter 1620 mensen, exact het dubbele van het minimum van 810 verschillende psychische persoonlijkheden die de samenleving in evenwicht hielden. De phalanx moest in een landelijke omgeving liggen, omgeven door heuvels en water met een zacht klimaat dat toestond een grote variëteit aan gewassen te cultiveren.
Een nieuwe sociale orde heeft behoefte aan een nieuwe architectuur die de schotten tussen mensen en families wegneemt en samenwerkingsverbanden en contact stimuleert. Het gebouw moest in de eerste plaats elegantie en ruimheid uitstralen, gedecoreerd met colonnades, koepels en zuilengalerijen, een combinatie van een paleis en een weelderig hotel. De centrale sectie met een imposante gevel van 1200 meter werd geflankeerd door twee grote vleugels. Alles wat nodig was in een zelfvoorzienende samenleving met direct contact tussen producent en consument was aanwezig binnen de phalanx.
Er heerst een algemene misvatting dat Fouriers utopie een egalitaire, communistische samenleving avant la lettrewas. Klassenongelijkheid was volgens Fourier natuurlijk en zelfs voordelig en werd ook ingebouwd in zijn phalanstère. Het evenwicht in hartstochten zou conflicten omwille van ongelijkheid vermijden. Drie klassen zouden aanwezig zijn: de rijken, de middenklasse en de armen. De status en levensomstandigheden van de armen zouden echter in tegenstelling tot de beschaafde wereld “uitmuntend” zijn. De rijken genoten verscheidene voordelen: de appartementen waren groter en rustiger, het eten en de ontspanning verfijnder. Ook het recht op privébezit en erfenissen werd behouden.
In essentie was de phalanstère een aandeelhouderschap of een aandelenvennootschap wiens leden vrij waren zo veel of zo weinig aandelen te kopen als ze wilden. Het loon dat leden ontvingen werd bepaald door een kwantificering van de geldelijke bijdrage en de gezamenlijke arbeid die werd geleverd. Op het einde van het jaar werd de jaarlijkse winst van de phalanstères verdeeld over haar leden.
Opdat de klassenongelijkheid niet zou uitmonden in een klassenantagonisme, riep Fourier het ‘sociaal minimum’ in het leven dat een jaarlijks inkomen en een minimum aan voedsel, kleding en overlevingsmiddelen garandeerden aan elk lid van de gemeenschap, zelfs als ze onwillig of onbekwaam waren om te werken. De grootste oorzaak van sociaal conflict was immers niet ongelijkheid maar armoede, wat Fourier trachtte te vermijden. Opdat de rijken het gezelschap van de armen zouden tolereren, werden in de beginfase enkel welgemanierde en beleefde leden van lagere klassen toegestaan. Een unitaire educatie en het opdelen van de leden in groepen van gelijke hartstochten zou op de lange termijn de onderlinge verschillen doen vervagen en een coherente samenleving teweeg brengen.
De noodzaak tot machtsuitoefening, staat en disciplinering viel volgens Fourier weg omdat hij de natuurlijke vorm van sociale organisatie had ontdekt waardoor de mens zijn natuur tot volledige ontplooiing kon brengen. Daardoor was er geen noodzaak tot onderwerping aan een extern gezag en werden de hoofdoorzaken voor crimineel en antisociaal gedrag weggenomen.
Het dagelijkse leven in de phalanstère moest er een zijn van bedrijvigheid. Geen enkele activiteit zou langer dan twee uur duren en leden van de gemeenschap liepen constant heen en weer van de velden naar de boomgaarden en terug naar het hoofdgebouw. Voor afzondering en rust was weinig tijd, maar een gemiddelde slaap van vijf uur per nacht zou de bevolking niet hinderen omwille van de overvloed aan vermaak. Weinig slaap liet meer tijd over voor de drie meest bevredigende activiteiten: eten, liefhebben en werken.
Arbeid adelt
Het belangrijkste element in Fouriers denken is dat enkel via goed georganiseerde arbeid een instinctieve voldoening en volledige zelfverwezenlijking kon gerealiseerd worden. De centrale doelstelling van de phalanx was dan ook niet enkel een toename van de levenstandaard en productie, maar bovenal een raamwerk te creëren waar arbeid niet de vijand, maar de bondgenoot was van de hartstochten en een van de meest bevredigende activiteit kon zijn. Werk was geen verplichting maar een noodzaak. Het verlangen naar werken was aanwezig in de natuur van de mens. Dit alles onder voorwaarde dat het werk vrij gekozen werd. De beschaafde wereld slaagde er niet in de energie van de hartstochten te benutten door de eeuwigdurende kwellende arbeid in fabrieken, die Fourier vergelijkt met “echte kerkhoven” en “industriële gevangenissen.”
Ten einde ‘aantrekkelijke arbeid’ te bekomen die de leden van de phalanx enthousiasmeerde en inspireerde, moest aan leden de opportuniteit geboden worden om het werk dat ze verrichtten zelf te kiezen, regelmatig van werk te veranderen en spontaan groepen te vormen van gemeenschappelijke interesse die onderlinge rivaliteit tussen groepen stimuleerden, waardoor de productiviteit steeg. Op deze manier werd vooral geïnterpelleerd aan de ‘gemechaniseerde hartstochten’.
Het hedendaagse verzet is een verpersoonlijking van de ‘methode van de twijfel’ die Fourier toepaste op de samenleving.
Onaantrekkelijke arbeid als schoorsteenvegen en het opvoeden van kinderen werd rijkelijker vergoed dan landbouw en voor elke klasse werd een individueel werkschema opgesteld dat elke dag minutieus werd ingedeeld. Het meest verachtelijke en degoutante werk zou worden verricht door onhandelbare kinderen, die volgens Fourier van nature aangetrokken waren tot vuiligheid en het aanrichten van ravage. De onvermijdelijke complexe coördinatie vond plaats in een dagelijkse vergadering aan het einde van iedere werkdag, een geparodieerde versie van de aandelenbeurs in de beschaafde wereld, maar op z’n kop gezet en goed benut.
De phalanx was vooreerst een agrarische gemeenschap waar echter machines en fabrieken niet verbannen werden. Fabriekwerk werd wel sterk beperkt en enkel gezien als aanvulling op landbouwactiviteiten en alternatieve tewerkstelling tijdens het winterseizoen. Hier onderscheidt Fourier zich van de Marxistische stroming die stelt dat het voortschrijdend proces van industrialisatie een positieve en bevrijdende kracht kán inhouden. Fourier geloofde niet dat industrialisatie de sleutel tot een beter leven was.
Het is tot slot geen onoverkomelijke luxe ons bewust te zijn van het verleden, van de vooruitgang die we hebben gemaakt, en dit ten einde een nog grotere vooruitgang te boeken. Sommigen van de maatschappelijke kwalen en fundamentele oneerlijkheden die Fourier zo ijverig bekritiseerde, klinken ons ook de dag van vandaag bekend in de oren, al was het maar als flauw afkooksel. Hij beschrijft het leed, maar vooral de strijd in welke – niet zo bijster lang geleden – vorige generaties trachtte een betere toekomst voor zichzelf en anderen te realiseren. Het hedendaagse verzet is een verpersoonlijking van de ‘methode van de twijfel’ die Fourier toepaste op de samenleving: we moeten twijfelen aan haar noodzaak, haar superioriteit en haar duurzaamheid. Dat is onze plicht. Dat we weer twijfelen is goed. De wijze waarop, is voer voor discussies.
0 Comment