Het is een en al Duitsland dat sociaaleconomisch de klok slaat. Het Duitse model wordt heden ten dage door economen opgevoerd als het Tweede Wirtschaftswünder, beschermer van de euro en locomotief van de Europese economie. Duitsland heeft ook België geen windeieren gelegd. Maar liefst 18,9 procent van de Vlaamse uitvoer gaat richting Duitsland. De sterke economische groei, de historisch lage werkloosheidscijfers en Duitslands grootste bijdrage tot het noodfonds geven bondskanselier Angela Merkel dan ook zelfverklaard recht tot spreken. Sommigen zien in Duitsland de toekomst, anderen de nachtmerrie. Ook in België wordt her en der geopperd het Duitse model na te volgen en wil men zich steeds vaker spiegelen aan Duitsland.
“In landen als Griekenland, Spanje en Portugal zou de pensioenleeftijd niet lager mogen liggen dan in Duitsland. Met één gemeenschappelijke munt kunnen we het ons niet permitteren dat sommigen meer vakantie hebben dan anderen”, zo stigmatiseerde en stereotypeerde Merkel begin mei wederom de Zuid-Europese landen. Niets nieuws onder de zon. Aanvankelijk liet ze kortweg weten dat Athene moest boeten voor haar laksheid en fraude, ongetwijfeld een gevolg van de verkiezingskoorts die woedde in eigen land. Al goed dat ze achteraf toch wat kalmeerde. Uiteindelijk draaide het Griekse fiasco uit op een situatie waarin Griekenland enkel kon overleven bij de gratie van de Europese solidariteit, die voornamelijk Duits geld bevatte.
Via Merkels’ uitgelekte tekst, die nogmaals bewijst dat eerlijke opschepperij minder siert dan valse bescheidenheid, is Europa alvast op de hoogte gebracht dat indien de EU competitief wil blijven in deze geglobaliseerde tijden, we de Duitse economie als maatstaf moeten gebruiken. Concreet en officieel werd deze uitspatting vertaald bij wijze van het ‘competitiviteitspact’, dat de Frans-Duitse as voorstelde op de Europese top van 4 februari 2011. In essentie betekent dit langer werken, minder verdienen, meer privatisering, minder sociale bescherming en last but not least, een afschaffing van de automatische indexering. Een opmerkelijke opvatting, komend van een land dat na de creatie van de euro jarenlang als een van de grote teleurstellingen gold.
Het ‘pact’, lees dictaat, werd dan ook niet zonder reden door sociaaldemocraten afgeschilderd als ultraliberaal en asociaal. Gezien de meeste regeringen in Europa echter conservatief zijn, en de meerderheid in het Europees parlement centrum-rechts is, mag u zich alvast aan een reeks verregaande, maar daarom niet altijd wenselijke, economische transformaties verwachten.
Toegegeven, Duitsland is er in geslaagd een reeks indrukwekkende economische prestaties te verwezenlijken en weet goed waarom ze dit doet. De vergrijzing zal nergens zo hard toeslaan als in Duitsland. De overheidsschuld wordt snel weggewerkt en nieuwe schuldopbouw werd grondwettelijk aan banden gelegd, gecombineerd met een economische groei die haast Chinese proporties aanneemt en een historische daling in het aantal werklozen. Er wordt 30 procent meer geïnvesteerd in onderzoek en innovatie dan in België, een groen beleid zorgt voor een groene economie (zoals u weet de enige economie van de toekomst) en driejarige opleidingen in het technisch en beroepsonderwijs worden sterk gestimuleerd door middel van een combinatie van school en werk waarbij de leerling-arbeider een loon ontvangt.
Een analyse van het alom geprezen Duits succes legt echter ook enkele aspecten bloot die, op zijn zachts uitgedrukt, niet navolgenswaardig zijn.
De traditionele economische theorie zegt ons dat meer groei, meer werkgelegenheid betekent. Tot dusver bevinden we ons op veilige gronden. Deze redenering wordt meestal aangevuld door de stelling dat meer werkgelegenheid ook meer inkomen en dus een stijgende consumptie biedt. Laat dit laatste nu net het knellend schoentje van de Duitse economie zijn.
Merkels’ uitgelekte tekst bewijst nogmaals dat eerlijke opschepperij minder siert dan valse bescheidenheid.
De Duitse economie is sinds jaar en dag gebaseerd op export. Na de Tweede Wereldoorlog was buitenlandse koopkracht de enige manier om de wederopbouw van het land te bekostigen. Tegenwoordig vindt Duitsland vooral emerging markets, namelijk machines, voertuigen, motoren,… in groeilanden en de derde wereld. Het legendarisch mythebeeld van de zuinige Duitse consument, die als verklaring diende van de geringe binnenlandse consumptie, houdt geen steek en heeft ook nooit steek gehouden. Het ontbreekt de bevolking simpelweg aan voldoende koopkracht. Jammer genoeg vertaalde de economische groei van 2004-2010 zich niet in hogere lonen met bijkomende stijging van de koopkracht en binnenlandse consumptie, maar in hogere winsten voor de hoogste inkomens, de zelfstandigen en grootkapitalisten.
Het mag dan ook geen wonder zijn dat Duitsland, samen met Finland, Israël en de VS, de kroon spant inzake inkomensongelijkheid. Ondanks de daling van de werkloosheid van 10,5 naar 6,8 procent, is de armoede in Duitsland gestegen van 12 naar 15 procent en is het aantal werkende armen verdubbeld.
Slechts vijf landen, waaronder België, zijn er in geslaagd de kloof tussen de laagste en de hoogste inkomens te verkleinen. In België heeft men de onevenredigheid tussen tewerkstelling en inkomensongelijkheid vermeden door overheidstussenkomst, met name door middel van dienstencheques en een verlaging van de sociale bijdrage voor lage lonen. Naast sociale, spelen hier ook economische voordelen: de sterke binnenlandse consumptie zorgt voor minder afhankelijkheid van buitenlandse afzetmarkten.
De klassieke stelling dat sterk geïndustrialiseerde landen een grotere nood hebben aan gekwalificeerde, dus beter betaalde jobs, is een vlieger die niet op gaat voor Duitsland. De aard van de economische activiteiten, waarvoor vaak slechts ongeschoolde arbeid nodig is, leent zich immers tot een tewerkstelliging van een grote lage lonensector. In deze sector worden maar liefst 6,5 miljoen Duitsers tewerkgesteld, voor nettolonen van 4 tot 6 euro per uur. Hoe is dit mogelijk?
Duitsland kent een lange traditie van loonmatiging. Tussen 2000 en 2008 bleven de lonen nagenoeg onveranderlijk. Men kan zich de vraag stellen of, zoals in België, geen bindende cao’s (collectieve arbeidsovereenkomsten, nvdr.) werden opgesteld met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden. In Duitsland onderschrijft slechts de helft van de bedrijven deze bestaande cao’s. Zij behouden zich dus het recht om hun loonbeleid individueel te voeren. De oorzaak van de grote lage lonen sector ligt dan ook besloten in het feit dat voor de helft van de bevolking geen cao’s geldig zijn met als bijkomend, tevens meest verontrustend, feit dat in Duitsland geen wettelijk bindend minimumloon bestaat.
Een alternatief voor onderbetaald werk is onbestaande. Een werkloosheidsuitkering van 350 euro per maand laat weinig aan de verbeelding over.
Sinds de roodgroene regering onder leiding van Gerhard Schröder (’03-’05) werden daarenboven de zogenaamde Hartz-hervormingen doorgedrukt. Kortweg vertaalt dit zich in een streng arbeidsmarktbeleid om zoveel mogelijk mensen aan het werk te zetten. Hierdoor kan men moeilijk werk weigeren, ook erbarmelijk betaald werk, zonder de uitkering of een deel ervan te verliezen. De bevolking zit als het ware gevangen in een verstikkend keurslijf dat werd opgelegd door de Duitse staat. Een alternatief voor onderbetaald werk is onbestaande. Een werkloosheidsuitkering van 350 euro per maand laat weinig aan de verbeelding over.
Een andere consequentie van deze hervorming was de inplanting van de zogenaamde ‘mini-jobs’, waarbij de verloning niet meer dan 400 euro mag bedragen. Volgens Duitse vakbonden is dit de voornaamste reden voor de daling van de werkloosheid. Oorspronkelijk ingesteld als opstapje naar een voltijdse baan, hielp het de creatie van slecht betaalde jobs, voornamelijk in de horeca en de gezondheidszorg. Voornamelijk vrouwen vallen eraan ten prooi.
België is dan veel verschuldigd aan Duitsland, de daling van ons begrotingstekort is voornamelijk een gevolg van de goede economische conjunctuur die binnenwaait vanuit Duitsland, enige relativering van het Duitse model lijkt toch op z’n plaats. De prestaties die worden neergezet zijn immers niet meer dan een belichaming van gefaald sociaal overleg.
In essentie draait de discussie rond twee verschillende attitudes: een ethische en een pragmatische. Vinden we het respectievelijk schandalig om werknemers tegen erbarmelijk lage lonen tewerk te stellen of zijn we al tevreden dát ze aan de slag zijn en bijdragen tot de sociale zekerheid in plaats van er geld uit te putten? Geen van beide absolute benaderingen lijkt erg doeltreffend, evenmin een Belgische economie op een kortzichtige Duitse leest geschoeid.
Afwachten wat het rondje sociaaleconomische onderhandelingen, dat ‘formateur’ Elio Di Rupo voert, oplevert. Als die überhaupt al iéts opleveren…
0 Comment