Door Jeroen Derkinderen & Kenneth Pontzeele
Volgend jaar heeft China een nieuw leiderschap. De Moeial blikt vooruit, samen met Gustaaf Geeraerts, professor buitenlandse betrekkingen aan de VUB. Zijn specialismen zijn onder meer internationale politieke theorie en Sino-Europese relaties. Geeraerts is directeur van BICCS (Brussels Institute of Contemporary China Studies, nvdr.), editoriaal bestuurslid van Global Society: Journal of Interdisciplinary International Relations en gastdocent aan de Renmin Universiteit in Beijing sinds 1999. Een boeiend gesprek.
d.M.: We moeten het toch even over de actualiteit hebben, meer bepaald over de ontwikkelingen in de Arabische wereld. Heeft China haar gebruikelijke niet-interventiepolitiek gehanteerd in de resolutie van de VN-veiligheidsraad of is er iets anders gaande?
Gustaaf Geeraerts: “Het is duidelijk dat dit een gevoelig punt is bij de Chinezen. Ze hebben hun veto niet gebruikt, maar ze hebben zich wel duidelijk afzijdig gehouden. Het is duidelijk dat de voorbije dagen heel wat kritische geluiden vanuit Peking te horen waren over die interventie en dat zij uitdrukkelijk geen voorstander zijn van het gebruik van geweld bij internationale conflicten. Het is ook duidelijk dat China deze gelegenheid niet heeft laten gaan om zijn imago als vredelievende wereldleider te benadrukken.”
Zijn er belangrijke economische banden tussen China en Libië?
Uiteraard, we weten dat China voor zijn oliebevoorrading erg afhankelijk is van het Midden-Oosten, en Libië zit daar ook tussen. Ik denk dat China bovenal geïnteresseerd is in internationale stabiliteit, juist omdat ze zo afhankelijk zijn van externe aanvoerwegen, maar natuurlijk blijven zij enigszins trouw aan hun principe van niet-inmenging. Reden is dat zij absoluut willen vermijden dat er geen beroep zou kunnen gedaan worden op buitenlandse interventie – wat natuurlijk ondenkbaar is. De vraag is natuurlijk hoe zij op termijn zullen evolueren, en dus ook meer en meer buitenlandse belangen zullen hebben en hoe zij die politiek in de toekomst zullen gaan interpreteren. Natuurlijk zijn er bij relevante kringen in China discussies gaande om die strategie een meer flexibele interpretatie te geven.
Zal China zich in de toekomst assertiever kunnen opstellen, en dus van dit standpunt kunnen afwijken?
Ik denk dat naarmate een land aan invloed wint, en dus ook meer en meer externe belangen heeft, het er alles aan zal doen om die externe belangen te verdedigen. De vraag is natuurlijk of zij dat zullen doen in samenwerking met andere belangrijke actoren of dat zij desgevallend meer unilateraal zullen optreden. Het is moeilijk om de toekomst te voorspellen maar ik denk dat de Chinezen er zorg voor zullen dragen om zich vrij voorzichtig op te stellen. Er zijn nu al tekenen dat China zich wat assertiever opstelt en bezig is met het moderniseren van haar militair apparaat en dus bezig is met het aanmaken van een luchtmacht en vloot dat moet toelaten om in feite de belangen van China ook buiten de grenzen te beveiligen.
Crossing the river, touching the stones
Is er een evolutie in hoe verschillende generaties leiders dit aanpakken? In welke mate kan de volgende generatie een andere koers varen?
Als er een woord centraal staat in het Chinese politieke denken, dan is dat het beginsel van de geleidelijkheid. Men behoedt er zich voor om scherpe wendingen in het beleid door te voeren. De volgende generatie, de vijfde, zal volgend jaar aantreden. Het laat zich aanzien dat die in grote lijnen het beleid van de vorige generatie zal voortzetten. Zij staan voor een aantal uitdagingen. China is de voorbije 30 jaar bijzonder succesvol geweest, ze zijn de tweede grootste economie wereldwijd, en dat is natuurlijk niet niks.
Nu moeten ze de volgende stap zetten, de stap naar een land dat, zoals zij dat zelf zeggen, een moderate, prosperous society zal worden. Dat betekent dus dat een belangrijker deel van de groei ten bate zal moeten komen van de Chinese bevolking. Nu wordt het belangrijkste deel van het bruto binnenlands product ingenomen door investeringen, maar de consumptie zal moeten toenemen. Natuurlijk moet je dan mensen hebben die over de middelen beschikken om te consumeren. Die zijn er al, meer en meer, maar door het gebrek aan sociale zekerheid en door het feit dat een aantal publieke voorzieningen inzake opvoeding en gezondheidszorg gebrekkig zijn ontwikkeld, zijn de Chinezen geneigd om hun geld op te potten voor eventuele tegenslagen. Het is duidelijk dat in het twaalfde vijfjarenplan stappen zijn genomen om precies de achtergestelde delen van de bevolking meer middelen toe te spelen, om een meer op consumptie gerichte samenleving te kunnen realiseren. Dat betekent een belangrijke ommezwaai in het beleid en een geleidelijke wijziging van de economische structuur. De vraag rijst dan of dat geen verregaande politieke veranderingen noodzakelijk zal maken.
Is er noodzakelijkerwijs een correlatie tussen economische groei en politieke liberalisering?
Ik zou zeker niet zeggen dat er een deterministisch verband bestaat. Velen hadden verwacht dat, naarmate China zich economisch zou ontwikkelen, de politieke liberalisering zou volgen. Dat is de eenvoudige versie van de moderniseringstheorie. Laten we zeggen dat de Communistische Partij in China zich bijzonder flexibel heeft getoond en een beleid heeft toegepast waarbij succesvolle ondernemers verbonden werden met de partij. Sinds 2002 kunnen ‘rode kapitalisten’ lid worden van de Communistische Partij en gaan zij dus gaandeweg binnen die partij een belangrijke rol spelen. In het Centraal Comité zitten nu al ondernemers, al zitten die nog niet in de hoogste regionen. Het laat zich aanzien dat dit bij de Zesde Generatie misschien wel het geval zou zijn.
Laten we het nog over die politieke top hebben. Volgend jaar heeft China een nieuwe leider. Er worden een paar namen genoemd, Xi Jinping onder andere. Wat weten we over deze man?
Xi Jinping is een persoon die tot de kring van de zogenaamde princelings behoort, dat zijn de kinderen of verwanten van mensen die vroeger hogere functies hebben bekleed in het Chinese politieke apparaat. Een soort van bevoorrechte klasse, zeg maar. Hij wordt dus in belangrijke mate geassocieerd met de invloedssfeer van Jiang Zemin, de voorganger van Hu Jintao, ook wel de Shanghai-kliek genoemd. Dat zijn eigenlijk de invloedsgroepen die in verband gebracht worden met de rijkere provincies en die natuurlijk de belangenverdeling ook zo willen houden. Ze worden ook wel de ‘harde kapitalisten’ genoemd. Dat zijn degenen die zeggen dat er moet worden geïnvesteerd in economische groei en dat de rest wel zal volgen.
Daartegenover staan de populisten – al moeten we natuurlijk voorzichtig zijn met die labels – die geassocieerd worden met de Jeugdliga, de belangengroep van Hu Jintao (de huidige president en secretaris van de partij, nvdr.). Hun machtsbasis ligt in de armere, minder ontwikkelde provincies. Zij zijn van oordeel dat nu het moment is aangebroken om die gecreëerde welvaart meer onder de Chinese bevolking te verspreiden. De Gini-index (een cijfer dat inkomensongelijkheid in kaart probeert te brengen, nvdr. ) die tegen de 0,5 ligt, wordt over het algemeen als een indicator voor mogelijke sociale onrusten gezien.
Het valt ook op dat de uitgaven voor de publieke veiligheid pijlsnel naar omhoog zijn gegaan en in feite het budget voor militaire veiligheid overtreft. Die twee belangengroepen zijn in de opvolging vertegenwoordigd. Anderzijds heb je ook Li Keqiang, die meer aanleunt bij Hu Jintao en van wie men verwacht dat hij de premier zal worden. Het feit dat Xi Jinping naar voren werd geschoven om algemeen secretaris van de partij te worden, geeft een idee van de machtsverhouding. Ik moet hier bij zeggen dat het niet om een zero-sum game gaat. Men doet er alles aan om de eenheid binnen de partij de behouden en een soort van evenwicht te bewaren tussen die groepen. Het beleid dat daaruit volgt is erg consensus-gericht.
De tijd van de persoonlijke leiders, die je dus wel had met Mao Zedong en Deng Xiaoping, is wel degelijk voorbij. Jiang Zemin was eigenlijk de eerste die niet hetzelfde aanzien had. Hij was wel de paramount leader en had alle belangrijke functies verzameld, met name secretaris van de partij, president en voorzitter van de Centrale Militaire Commissie. Echter, het is een collectief leiderschap dat gebaseerd is op het vormen van consensus, dat verklaard waarom plotse koerswijzigingen en radicale veranderingen vrijwel uit den boze zijn. Ze hebben er een uitdrukking voor: “crossing the river, touching the stones”. Bij het oversteken van de rivier gaat men voelen welke stenen stabiel staan. Dat is een beeldspraak die heel goed aangeeft hoe Chinezen omgaan met beleid en verandering.
Wat met crisissituaties, bijvoorbeeld? Als in Taiwan de nationalisten winnen, zou er dan een situatie kunnen ontstaan waarbij men niet zozeer naar consensus moet streven maar waar er snel gehandeld moet worden?
Dat is natuurlijk een heel apart verhaal, in die zin dat er vlug een consensus gevonden zou zijn. De onafhankelijkheid van Taiwan is onaanvaardbaar in Chinese ogen. Het is duidelijk dat men dan de prijs zou betalen, welke de gevolgen ook mogen zijn. Dat is een zeer gevoelig punt en hierin speelt het Chinese nationalisme ook een heel belangrijke rol. Het verlies van Taiwan zou het einde van de Communistische Partij betekenen, omdat dat ook een belangrijke legitimiteitskwestie is. Alle Chinezen zijn het er over eens dat Taiwan hen toebehoort, punt aan de lijn, net zoals Xinjiang en Tibet.
Er zijn belangrijke interne spanningen in China, zoals u al zei in Xinjiang en Tibet. Hoe belangrijk is het voor China om die conflicten “op te lossen”, om op het internationale toneel standvastiger te zijn?
Wat China ten alle prijze wil vermijden, is dat er opstanden ontstaan. De Chinezen zien hun aanwezigheid als een soort van moderniseringsproces: ze zijn van oordeel dat ze veel verbetering hebben gebracht. Het blijkt echter dat er in die gebieden heel wat ongenoegen bestaat en men beraadt er zich over hoe men dat nu in de toekomst moet aanpakken. Het zal er op neerkomen de situatie van de groepen die zich achtergesteld voelen, te verbeteren. Het is duidelijk dat het soort van autonomie waar de Tibetaanse regering in ballingschap op aandringt, niet aan de orde is.
Xinjiang krijgt van hetzelfde pak een laken. Men mag niet vergeten dat China een enorm uitgestrekt land is. De controle op het plaatselijke beleid is niet waterdicht. De rapportering laat wel eens wat te wensen over. Niemand rapporteert graag te veel problemen. Het gevaar is dat men een mooier beeld van de werkelijke situatie opgespeld krijgt. Dat is een van de problemen waar het Chinese systeem mee te kampen krijgt en waar men remedies voor probeert te vinden. Dat is een van de redenen waarom men op de lagere echelons experimenteert met verkiezingen om onder meer die informatiestroom beter op gang te krijgen. Denk maar aan de beeldspraak van de rivier, zo pakt men dat aan.
Netizens
Kunnen we van een Civil Society spreken in China en hoe zal deze de volgende jaren evolueren?
De Civil Society, zoals wij die kennen, is onbestaande in China. Ze hebben die, traditioneel gezien, nooit gehad. De Chinese samenleving is meer en meer gedifferentieerd ten gevolge van de economische ontwikkeling. Het aantal belangengroepen neemt toe. Hoe dit in de toekomst zal evolueren, blijft de vraag. Als men naar een samenleving wil gaan die meer op innovatie is gericht, en ook als men cultureel en intellectueel een meer vooraanstaande rol wil spelen, dan zal iets als een civiele maatschappij zich toch moeten ontwikkelen. In China bestaat er al een belangrijk aantal ngo’s – een aantal dat nog stijgt – en die worden vooralsnog sterk gecontroleerd door de autoriteiten. Het aantal journalisten, bijvoorbeeld, neemt pijlsnel toe. Dat is ook zo voor kranten, televisiestations en radiostations. Die werken meer en meer als vrije ondernemingen en moeten hun producten aan de man brengen.
Wat Chinese journalisten mij altijd vertellen, is dat zij voortdurend proberen om de rode lijn voor zich uit te schuiven. Dat is iets waar de Chinezen heel vernuftig in zijn, zij proberen namelijk de grens van het toelaatbare te verschuiven. Naarmate het medialandschap rijker wordt, wordt dit alles ook wat moeilijker te controleren. Je hebt zo bijvoorbeeld Ciaxin Media, dat toch een kritisch geluid in het Chinese medialandschap is. Ik was vorig jaar uitgenodigd op een door hen georganiseerde conferentie als een van de hoofdsprekers. Er waren erg kritische geluiden te horen. Zo zeggen ze dat er dringend werk gemaakt moet worden van de strijd tegen corruptie, dat het privé-initiatief meer vrij spel moet krijgen en dat er tegen de bevoorrechte rol van de staatsbedrijven moet worden ingegaan.
Natuurlijk zijn er een aantal punten waar ze niét over spreken. Je hebt ook de netizens met hun fora en discussiegroepen die een belangrijke rol gaan spelen. De autoriteiten zijn daar niet ongevoelig voor. De netizens zijn ook een belangrijke informatiebron voor alles wat er misloopt en wat er leeft onder de Chinese bevolking. Je ziet heel voorzichtig de wording van wat je een Civil Society zou kunnen noemen, maar ik denk dat die niet noodzakelijk zal evolueren naar een Civil Society zoals wij die kennen.
Is het productief als het Westen de vrije pers steunt in China of zelfs tijdens de Olympische spelen campagnes organiseert om persvrijheid te promoten?
Ik denk dat wij het recht hebben om ons systeem in stand te houden en te verdedigen. Waar de Chinezen het erg moeilijk mee hebben, en ik geef ze geen ongelijk, is dat de westerse berichtgeving over China nogal eenzijdig is. Dat heeft natuurlijk te maken met onze pers die een beetje sensatiebelust is. Anderzijds is het ook belangrijk dat wij een zo volledig mogelijke berichtgeving over China krijgen, en ik denk dat de Chinezen er meer baat bij zouden hebben om meer open te zijn en niet zozeer trachten om de berichtgeving omtrent China zo te controleren, want dat speelt uiteindelijk in hun nadeel. Dat heeft misschien een beetje te maken met de Chinese of zelfs Aziatische mentaliteit. Er heerst een ongelooflijke vrees voor gezichtsverlies, maar dat zal misschien geleidelijk aan veranderen.
We hebben het nu over soft power. China lanceerde een tijdje geleden een filmpje, waarin het zichzelf cultureel promootte. We denken nu ook aan de Confucius-instituten en theehuizen. Kunnen we in de toekomst meer van dat soort van initiatieven verwachten?
Het is duidelijk dat China grote investeringen doet in die soft power, en geen moeite spaart om zijn imago in de wereld wat wind in de zeilen te geven. Ze zijn er ook een internationaal tv-programma begonnen via Xinjua, het officiële persagentschap van China, dat ook in Brussel een afdeling heeft met meer dan zestig journalisten. Je ziet ook dat ze meer en meer westerse journalisten in dienst nemen. Xinjua heeft nu ook een wekelijks China-EU-blad. Dergelijke initiatieven zien we ook in de Verenigde Staten. Het is duidelijk dat ze zo de invloed van de Chinese stem en visies op bijvoorbeeld global governance willen vergroten. De zogenaamde Confucius-instituten springen als paddenstoelen uit de grond, in België hebben we er intussen al drie. Dat zijn instellingen die tot doel hebben om mensen meer in contact te brengen met de Chinese taal, levenswijze en cultuur. Ze zijn er zich ook van bewust dat de Verenigde Staten daar nog heel goed in scoren en dat ze daar iets tegenover moeten stellen. Chinezen denken op de hele lange termijn, dus ze weten dat het niet plotsklaps zal gebeuren. Ze zijn zich bewust van hun eigenwaarde en zullen geen steen onberoerd laten.
Van het immateriële terug naar het materiële, het realistische. China ligt geografisch ingesloten tussen Rusland en India, en aan de zeelijn hebben ze een Amerikaanse gordel. Hoe gaat hun perceptie hiervan evolueren en wat zou er gebeuren als China zich assertiever gaat opstellen?
China heeft enorm kwetsbare grenzen, dat is iets waar ze doorheen heel hun geschiedenis mee te maken hebben gehad. De bouw van de Chinese muur geeft aan hoe men er mee begaan was. Als men de continentale grenzen historisch bekijkt, zijn die nu veiliger dan ze dat ooit geweest zijn. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat er geen problemen zijn. China heeft een diplomatie van goed nabuurschap gevoerd om zo goed mogelijke relaties aan te knopen. Ze zijn daar relatief goed in geslaagd. Dat heeft natuurlijk met hun enorm economisch belang te maken: de Chinezen hebben meer en meer te bieden, zaken die voor iedereen interessant zijn. Zelf hebben ze natuurlijk ook veel nodig, zeker in termen van energie en afzetmarkten. Dan heb je ook de relatie met India: het grensconflict ligt nog erg gevoelig. Ze beseffen dat geen van beide partijen er baat bij heeft om met elkaar in de clinch te gaan, maar wij Europeanen denken terug aan het einde van de 19de eeuw. Je hebt twee landen – India en China – die in volle economische opgang zijn en vroeger ging men er gemakkelijkheidshalve van uit dat beide landen complementair waren. Nu heeft het meer en meer de schijn dat beide landen concurrenten zijn.
Daarnaast heb je de lange maritieme grens. De toegang van China tot de oceaan is zeker niet de meest gemakkelijke, en die kan eenvoudigweg geblokkeerd worden door de Amerikaanse vloot. Wat we nu zien is dat China haar vlootcapaciteit aan het uitbreiden is. Ze concentreren zich nu op de opdracht om de verdediging van de kustlijn te optimaliseren, de eerste verdedigingslijn zeg maar, en om het vermogen van de Amerikanen om er binnen te dringen, te reduceren. Ze zijn nu bezig met het bouwen van vliegdekschepen: dat geeft aan dat zij dus toch het plan hebben om een vermogen op te bouwen om hun militaire macht te projecteren en vooral om hun kwetsbare maritieme aanvoerwegen veilig te stellen. Natuurlijk komen zij nu in botsing met Indiase maritieme belangen in de Indische Zee. Dat is nu de tragedie van de machtspolitiek. Het gros van de aanvoer gaat door de Indische Oceaan, waar de Indiërs en de Amerikanen veel belangen hebben. Je kan niet van een grootmacht in wording verwachten dat ze hun belangrijkste aanvoerwegen zomaar in handen van hun belangrijkste concurrenten overlaten. De vraag is hoe men dat in de toekomst in goede banen zal laten leiden.
Slotvraag: Gaan we naar een bipolair systeem?
Het is duidelijk dat China een van de belangrijke actoren zal zijn. China is het enige land dat het potentieel bezit om tot een echte rivaal van de Verenigde Staten uit te groeien. De enige voorwaarde is dat de Chinezen hun economische groei duurzaam maken. Anderzijds zijn er andere spelers, ook onder de groeilanden, die te belangrijk zijn om aan de kant te schuiven. Een echt bipolair systeem is een systeem waar er twee grootmachten met kop en schouders bovenuit steken en daardoor dus een meer dan proportionele invloed hebben.
Ik denk dat dat op termijn geen geloofwaardig scenario is en dat we gaan naar wat ik een ‘nieuwe polariteit’ heb genoemd. Dat is een gelaagd systeem waar je twee protagonisten hebt, China en de Verenigde Staten, maar waar je op de tweede rij de oude Europese grootmachten hebt, al dan niet in EU-verband; daarnaast zijn er ook nog de groeilanden met India en Brazilië, zonder Rusland te vergeten. Op die manier krijg je een multipolariteit met twee lagen. Belangrijk is ook om te benadrukken dat het een multipolair systeem is waar het niet alleen gaat om een verschuiving in de machtsverhoudingen maar ook om een verschuiving in de distributie van identiteit.
China is volgens mij de voorbode van een tijdperk waarin de Westerse waarden niet langer als evident zullen worden beschouwd. China integreert zich duidelijk tot op zekere hoogte in het bestaande systeem, maar het is ook duidelijk dat China een heel andere identiteit heeft. Naarmate ze invloedrijker worden, zullen ze proberen om de definitie van world governance meer en meer te beïnvloeden. In de Chinese denktanks en aan Chinese universiteiten zie je meer artikels verschijnen die over het verschil gaan tussen Chinese en Westerse waarden.
Ten uitgeleide, professor Geeraerts over sociaal-constructivisme:
“Als je de internationale betrekkingen bekijkt vanuit realistisch perspectief, dan kijk je naar de capaciteiten van landen, vooral de machtscapaciteit dan. Zelfs als constructivist, ben ik van oordeel dat dat heel belangrijk is. Landen met weinig capaciteiten kunnen weinig doen, landen met veel capaciteiten kunnen meer invloed uitoefenen. In die zin kan je stellen dat ik het belangrijk vind om de machtsdimensie binnen een sociaal-constructivistische analyse niet uit het oog te verliezen. Wat het sociaalconstructivisme ons bijbrengt is dat niet alle landen dezelfde identiteit hebben. Cultuur van een land, de historische ontwikkeling, het stadium van ontwikkeling, … zeggen ons iets over hoe een bepaald land zichzelf ziet en hoe het zijn relaties ziet binnen het systeem. Ik denk dat onze sociaal-constructivistische analyse ons gevoelig maakt voor het feit dat China een aantal issues van globaal bestuur anders gaat percipiëren dan wij dat doen in Europa. Ik denk dat onze sociaal-constructivistische analyse ons daar meer bewust kan van maken en dat we daardoor meer die factoren in rekening gaan brengen voor het uitstippelen van ons beleid. Dat doet natuurlijk niets af van het feit dat militaire capaciteiten een belangrijke rol blijven spelen.”
0 Comment