“’t Menschelick gheslacht aenwassende … is bevonden … dat de bestieringe der ghemeene zaken bequamer door eenige uitgelezenen zoude kunnen werden verrecht.” Het zijn woorden van Hugo de Groot, de Nederlandse rechtsgeleerde die in de eerste helft van de zeventiende eeuw zijn plaatsje in de rechtsgeschiedenis wist te bekomen door tal van werken te schrijven die van grote invloed zijn geweest op het volkenrecht, zoals wij dat vandaag kennen.
Of de inhoud van De Groots stelling daadwerkelijk overeenstemt met de realiteit, is gedurende de eeuwen die verstreken zijn, tot op de dag van morgen, voor menigeen een twistpunt. Bestuur brengt als het ware automatisch geklaag met zich mee. De bestuursvorm die bij ons op die situatie is geënt, de representatieve democratie, is er om dat euvel te verhelpen. Maar in hoeverre is die democratie nog representatief?
Die vraag is niet nieuw, en dat is logisch. Een bestuursvorm veronderstelt een maatschappij, en die maatschappij verandert. Zo stelde Eduard van Thijn, de Nederlandse oud-minister van Binnenlandse zaken en ex-burgemeester van Amsterdam, in 1972 in het boek Democratie als hartstocht dezelfde vraag. Bij monde van de Amerikaanse politicoloog Robert Dahl, inmiddels professor emeritus aan de universiteit van Yale, probeert Van Thijn de stand van de democratie op dat moment, te beschrijven. Zijn conclusie is allerminst omfloerst: besturen op basis van een meerderheid, zoals in het democratisch bestel dat wij kennen, is een fictie. “De meerderheid der burgers is immers politiek niet actief en nauwelijks politiek geïnteresseerd, en wordt ook nauwelijks door de structuren van zijn systeem tot interesse opgewekt.”
Wat dan wel?
De vraag rijst bijgevolg naar het nut van die nuance. Opnieuw verwijst Van Thijn naar Dahl: “Het grote verschil tussen … niet-democratische stelsels en wel-democratische stelsels is dan ook niet dat in het ene stelsel een meerderheidsbestuur bestaat en in het andere een minderheidsbestuur. De werkelijke tegenstelling is dat er in het ene systeem een minderhedenbestuur is en in het andere een minderheidsbestuur. Het is, zo zegt Dahl, “de voortdurende concurrentie tussen minderheid, politieke partijen, pressie- en actiegroepen, te midden van een meerderheid non-participanten, ongeïnteresseerde burgers, die helaas kenmerkend is voor het huidige democratische stelsel.”
Een kleine veertig jaar later is die situatie vergelijkbaar. De Media zijn er weliswaar bijgekomen als ‘vierde macht’, maar de meerderheid van non-participanten en niet-geïnteresseerde burgers staat nog altijd overeind. Er is nu eenmaal een groot verschil tussen interesse in de politiek enerzijds, en interesse in de door media gebrachte actualiteit anderzijds.
Polyarchie
Voor Dahl is er dan ook geen sprake van democratie als in het rozengeurige ideaalbeeld van hét volk dat weloverwogen zijn vertegenwoordigers kiest, die met zin voor verantwoordelijkheid gehoor proberen te geven aan de wil van dat volk en via gezag legitieme macht afdwingt. Hoogstens kan er gewag gemaakt worden van polyarchie, een ‘regering van velen’, met daarin dan een zekere vorm van democratie.
Deze invalshoek is heel wat anders dan het deus-ex-machina-keurslijf dat democratie wel eens aangemeten krijgt. De democratie is in Dahls visie de impuls, de injectienaald die het veelkoppige minderhedenbestuur ingespoten krijgt. Er zijn twee factoren die de graad van democratie in de polyarchie vormgeven. Ten eerste de vrijheid van oppositie, de mogelijkheid om een alternatief te bieden voor het heersende bewind, als het ware de mogelijkheid om een regering af te straffen. Ten tweede de mate van actief participeren van het volk aan de alledaagse beleidsvorming. Het stemt tot weinig jolijt wanneer het vergrootglas op België gericht wordt.
Werk aan de winkel
Immers, er dreigen nieuwe verkiezingen zonder dat er ooit een coalitie gevormd is na vorige verkiezingen. Dat is in geen enkel opzicht te rijmen met de eerste graadmeter, de vrijheid van oppositie. Het is alsof de stembiljetten van een kleine elf miljoen mensen discreet verbrand worden. Men moet zich realiseren dat zulks een gevaarlijk precedent kan zijn. Het is spelen met de democratische gevoelens van mensen, zeker wanneer in aanmerking genomen wordt dat de vorige verkiezingen zeer zeker een beoordeling impliceerden van de huidige regering in lopende zaken, die dus nog steeds – zij het meer beperkt – regeert.
Ook de Belgische invulling van de tweede voorwaarde is twijfelachtig. Uit een studie van Sofie Mariën (KULeuven) blijkt dat in 2009 slechts 53,5% van de Vlaamse bevolking zich ooit op enigerlei politiek heeft geëngageerd. In het achterhoofd houdende dat de activiteiten die in de enquête waren opgenomen het begrip ‘engagement’ wel erg breed hielden (van lidmaatschap en engagement bij een politieke partij tot het contacteren van politici, het tekenen van petities en betogen), staat België ook op vlak van de tweede component niet sterk. De meerderheid van non-participanten en niet-geïnteresseerde burgers is dus niet verdwenen, al verlagen nieuwe sociale media wel de drempel.
Een EU-democratieluchtbel?
Wat zijn nu de oorzaken van dat democratisch deficit? Volgens de Belgische professor Stefan Sottiaux, onder andere magister iuris aan de universiteit van Oxford, zijn er op Belgisch en Europees niveau twee kwesties, toepasselijk op beide niveaus, die bijdragen aan dat deficit, te weten het gebrek aan een politieke ruimte en de overfederalisering. Op Europese schaal toont die eerste kwestie zich steeds opnieuw bij Europese verkiezingen: de Europese volksvertegenwoordigers worden in elk land apart verkozen en golven mee op de zee die de boot van hun nationale partij bezeilt, ook te midden van hun nationale problematiek. Er is geen debat tussen meerderheid en oppositie, er zijn geen grensoverschrijdende Europese kieskringen. Niet voor niets ervaart een groot deel van de bevolking de EU als iets dat boven hun hoofd hangt. Als er iets slecht gaat, is dat de schuld van Europa: dat niveau is immers toch onzichtbaar.
Overfederalisering betekent dan weer, zoals Sottiaux zo mooi beschrijft in de Juristenkrant van 13 januari 2011, dat “om legitiem te zijn, een bestuursniveau een evenwicht moet behouden tussen de gelijkheid van de burgers, in dit geval de unieburgers, en de bescherming van minderheden. Je ziet dat bijvoorbeeld in de VS, waar de Senaat voor een goede representatie van de kleinere staten zorgt. In Europa is dat evenwicht uit balans, de lidstaten worden te sterk beschermd.” Zo moet een Duitse kandidaat 800.000 stemmen halen, tegen 40.000 voor een kandidaat uit Malta
Hof van Karlsruhe
In ons land is het democratisch deficit nog fundamenteler. Volgens het Duitse Grondwettelijk Hof van Karlsruhe is Europa, zoals het er vandaag uitziet, geen probleem, zolang er in de huidige toestand maar geen herverdelende bevoegdheden (zoals fiscaliteit en sociale zekerheid) naar het Europees niveau getransfereerd worden. België zit de facto al in de situatie die het Lissabon-arrest schetst, zij het dat de weg ernaar toe verschillend was met die van de EU. Natuurlijk brengt dat problemen met zich mee, zo stelt Sottiaux: “Het federale België combineert kenmerken van een participatie- of consensusdemocratie, waar grote spanningen via consensus en veto worden opgelost, en die van het federalisme, waar via het toekennen van autonomie, minderheden worden beschermd. Dat leidt tot een complete blokkering, waar de minderheid eigenlijk twee keer wordt beschermd.”
De kritiek op het pacificatiemodel dat België kent (bescherming van de minderheid, door bijvoorbeeld de alarmbelprocedure, indeling in taalgroepen, pariteit in ministerraad) loert zo om de hoek, en dat is een gevolg van zijn haat-liefdeverhouding met de meerderheidsregel. Opnieuw dus dat evenwicht dat gevonden dient te worden tussen de wil van de meerderheid en de bescherming van de minderheid. De Belgische situatie, één grote meerderheid en één grote minderheid, werkt dan nog eens als een rode lap: constante aanvaringen tussen beide groepen zijn ons deel. Dat maakt het debat over de financieringswet ook zo moeilijk. Zo getuigt Tinneke Beeckman (moraalfilosofe aan de VUB) in het Klara-programma Trio van 12 februari (waar ze samen met Sottiaux te gast was, nvdr.) dat er in Duitsland wel degelijk gediscussieerd wordt over de financiering en herverdeling van de 16 deelstaten, maar vrank en vrij. Dus niet zoals in België, waar zo’n discussie al te vaak leidt tot een existentieel vraagstuk: gaan we nog wel met elkaar verder?
Democratisch ei
Is het niet frappant dat de huidige constellaties van België en de Europese Unie gevormd zijn door politici die door het volk verkozen zijn? Dat het democratisch deficit gecreëerd is door de volksvertenwoordigers zelf? Gezien het unieke, het sui generis-karakter dat beide niveaus kenmerkt, is dat misschien niet zo verwonderend, maar toch is er gedurende de Belgische en Europese (her)vorming te weinig aandacht besteed aan het democratisch gehalte.
Hertekening is daarom noodzakelijk. Op Belgisch niveau zijn er volgens Sottiaux twee opties: “Ofwel maak je het federale niveau democratischer, ofwel draag je die bevoegdheden over naar de deelstaten.” Een federale kieskring of een atypische confederatie? (Atypisch omdat een confederatie in beginsel onafhankelijke staten veronderstelt die in een verdrag afspreken wat ze samen gaan doen. De soevereiniteit (hoogste macht, bevoegdheid om te beslissen wie bevoegd is) komt zo in handen van de lidstaten, terwijl die bij de federale staat bij het centraal orgaan ligt, noot van de auteur) Het zijn politieke keuzes die op dit moment onder andere de regeringsvorming gijzelen.
Dan is er nog de toenemende macht van de technocraten, de niet-representatieve organen die bevoegdheden toebedeeld krijgen van organen die wel representatief zijn. Sottiaux geeft in Trio het voorbeeld van de hoofddoeken op school: het zijn de schoolbesturen die de beslissing moeten nemen, zodat de discussie op politiek niveau uit de weg wordt gegaan. Ook dat gegeven maakt dat de burger minder en minder zijn democratisch ei kwijt kan.
Misschien is ons huidige gelaagde staatsbestel, met de Europese Unie als grote overkoepeling, al te zeer een product van meer dan een halve eeuw politieke besluitvorming van de waan van de dag, zonder voldoende te hebben stilgestaan bij de idealen en de oorzaken die aan die besluitvorming ten grondslag (dienen te) liggen. Misschien is het tijd voor een grondige analyse, en dient de dosis democratie in de injectienaald van Dahl opgevoerd te worden. De omstandigheden zijn er naar. In een tijd waarin de landen van de toekomst als China, India en Brazilië keihard op de deur van ons Avondland Europa kloppen, moet er voor gezorgd worden dat die bijnaam niet al te letterlijk in de realiteit wordt omgezet. Waar de landen van de toekomst (en ook al van het heden) handelen in het teken van vooruitgang, heerst bij ons de vrees voor verlies van hetgeen we hebben verwezenlijkt. En één ding is zeker: vrijemarktdemocratie, met een onzichtbare hand die vraag en aanbod naar elkaar toebrengt, is dan zeker niet wenselijk.
0 Comment