De verhaaltjesschrijver, deel I: Detective

Het was laat, erg laat. John nam zijn pijp en stak deze aan. Hij daalde de koude trappenhal af en zette zijn hoed op. New York, 1921, het was de herfst van dat jaar. John moest weer een zaak oplossen, hij rende naar zijn auto en raasde weg. John stapte uit bij 5th Avenue en stak die over, er reden nauwelijks auto’s, wat uitzonderlijk was voor een vrijdagnacht. Het regende en de straten van New York lagen er uiterst triest bij. Hij hoopte op een goede zaak: een vers lijk en verschillende aanwijzingen waar hij voor enkele dagen zijn hoofd over kon breken om nadien triomfantelijk op zijn bureau alles uit te leggen (en ook hoe hij er op gekomen was). Een beetje zoals de grote Poirot dit deed.

Het was een oud hotel, het had zijn gloriedagen wel gekend. De rode tapijten hadden hun felrode kleur verloren, met de loop der tijden was het matter geworden en meer tegen het bordeaux aan gaan leunen. De agenten die het eerst waren aangekomen hadden de hal al afgezet en de laatste klanten naar een andere plek gestuurd. De uitbater van het hotel was met het voorval allesbehalve opgezet, hij vreesde voor zijn bestaan als hoteluitbater, en terecht, het waren de laatste klanten die hij ontving. Er lag een man in een smoking op de grond, een smoking die er veel te net uit zag voor een keet als deze. De man had geen verwondingen, enkel zijn gezicht was wat bleek en zijn mond stond open. De politiearts zou later vaststellen dat hij vergiftigd was, maar dat wist John toen nog niet. In de lobby zat een dame, ze huilde niet, ze leek zelfs te glimlachen. Het was de vrouw van de vermoorde man die er minder net bijliep, John stapte met trage stappen op haar af. Een passiemoord?

[Leegte]

Maar er was meer; Lana, de beeldschone beginnende journaliste. John probeerde steeds professioneel te blijven en zoveel als mogelijk buiten de schijnwerpers te staan. Haar vragen beantwoordde hij echter altijd, voor haar had hij altijd wel een minuutje. Met haar golvende blonde haren huppelde ze op haar hoge hakjes heen en weer. Hij had haar eens een interview gegeven in een mooi café; niet dat hij een andere journalist die gunst zou bewijzen.

Trevor zuchtte en trok het blad uit zijn schrijfmachine. Waarschijnlijk hadden tien schrijvers en een paardenkop hem dit voorgedaan. Om te schrijven moet je lezen, dat zei iedereen, zelfs zijn vader. Wat een afgrijselijke gedachte, dat vond hij althans. Je geest moet juist zuiver zijn van elke invloed om te kunnen voortbrengen, procreëren. Hij zuchtte bij de gesprekken die zijn vader had; het liefst van al gingen die over Rudyard Kipling. Dan zaten ze daar, vier Engelse mannen, whisky te drinken en sigaren te roken in de rookkamer. Trevor zat er telkens maar bij, hij lustte geen sterkedrank of sigaren. Meespreken met de volwassenen zou hem goed doen, hem helpen opgroeien en hem leren hoe een nette Britse man te zijn. Dat vond zelfs zijn moeder. Misschien was Kipling wel de reden waarom zijn vader in 1920 naar India was getrokken, werken als Kim en The Man Who Would Be King lieten hem dromen over het Oosten en Jungle Book las hij Trevor voor zolang die zich dat kon herinneren. Hij vertelde hem wonderen over het Indische subcontinent. Een van de weinige vragen die Trevor zich af en toe durfde stellen, was waarom zijn vader dit deed. Ze woonden er al, het avontuur was al lang gedaan, hij kon zijn verbeelding niet meer voor zich laten spreken.

Trevor vond zichzelf behoorlijk zielig, zelfs lullig, hij was nog nooit in New York geweest. Het enige dat hij had gedaan was enkele detectieveromans erover lezen. Hij had nauwelijks een idee hoe 5th Avenue eruitzag. Hij moest al erg zijn best doen om zich te kunnen inbeelden hoe een New Yorks hotel eruitzag. Trevor keek naar zijn prullenmand, hij zat vol. Allemaal opgefrommeld en gescheurd papier, tot over de rand. Trevor stond op en nam de mand, daalde de trappen af en ging naar de keuken, hij goot het in een grotere vuilbak, waar ook papier in zat, ook uit zijn tikmachine. Ontmoedigd als hij was ging hij in een stoel op het terras in de schaduw zitten. Chakra kwam hem een kopje thee brengen. In stilte stapte Chakra weer richting keuken waar hij zijn beste gerechten voor de familie Green bereidde. Vandaag kookte hij sambar, rijst en vlees. Trevor was weggezonken in zijn hersenspinsels. Toen zijn gedachten en ogen op een mankende vrouw vielen, die de straat overstak, stond hij op, keerde hij terug naar binnen en ging in de keuken zitten. Hij keek hoe Chakra met een zekere devotie de groenten behandelde en erg keurig, meesterlijk het eten maakte. Alles wat Chakra deed, deed hij grondig.
“Wat een mooie dag is het vandaag, niet Mr. young Green?,” zei Chakra met zijn rollende Tamil-tongval.

“Trevor. Je weet dat ik dat haat. Nu je het zegt, ja, het is een mooie dag.” Trevor kende geen van zijn vrienden die met het keukenpersoneel sprak, hij was de enige. Hij zag in Chakra een goede vriend. Al bleef de relatie soms gespannen doordat Trevors vader Chakra’s baas was. De mensen rond Trevor begrepen die vriendschap niet, en misschien dat het daarom maar bij gesprekken in de keuken bleef. Trevor had er een sport van gemaakt om zich door Chakra Trevor te laten noemen. Als zijn ouders er waren, dan werd hij weer Mr. young Green. Daarbuiten zagen ze elkaar nooit. Cricket keken zij in hetzelfde stadion, maar omringd door andere mensen en in een ander vak.

“De Europeans spelen binnen twee dagen tegen de Indians, niet iets om naar uit te kijken? Al staat het vast dat wij gaan winnen.” Trevor glimlachte, Chakra was zot op cricket en hij zelf speelde ook weleens. De grote clash binnen de Madras Presidency stond weer op het programma en iedereen was in de ban hiervan, zowel Indiërs als Engelsen.
“Ons verslaan? Dan moet het wel een heel koude nacht in de hel zijn!” Trevor lachte uitdagend.
“Denkt u dat uw vader zal meekomen kijken?” Trevor bleef wel steeds “u”, dat zou hij later aanpakken.
“Wellicht niet, hij zal bezig zijn voor zijn maatschappij. Er zijn nieuwe locomotieven uit Engeland aangekomen, hij zal geen tijd hebben, zoals steeds.”
“Hoe gaat het met uw moeder, Trevor?”
“Die is vandaag haar vriendinnen gaan bezoeken. Thee drinken en roddelen, zoals steeds.” Trevor nam een Indisch brood en scheurde er een stuk af. Hij stak de homp bij beetjes in zijn mond.
“Wat gaat u vandaag nog doen?”
“Ik denk dat ik weer naar boven zal gaan, wie weet beweegt er wat.”
“Schrijft u weer? Het gaat u geen goed doen, u moet meer buiten komen.”
“Misschien. Je weet dat ik schrijf, niet?”
“Ja, u had mij dat eens verteld, maar waar blijven die boeken van u?” Chakra had een komische manier van spreken, steeds met een lichte verbazing. Hij was mondig, soms te mondig, vond Trevor.
“Ik ben aan een detectieve bezig, maar het wil maar niet lukken. Ik ben nog nooit in New York geweest, ik weet niet hoe het eruitziet.”
“U bent weleens in Engeland geweest, waarom schrijft u daar niet over? Of waarom schrijft u niets over een meisje of een echte lady?” Chakra keek op en deed zijn wenkbrauwen aanmoedigend naar boven en glimlachte met een mondhoek.
“Wat weet jij nou van ladies, Chakra?”, zei Trevor plagend.
“Meer dan u denkt, ik ben misschien van de bergen, maar niet stom. De schoonheid van de ziel is zichtbaar in het gezicht, dat zeggen wij.”
“Ach wat, net of je daar ver mee komt. Fijn je te spreken Chakra, ik ga naar boven.”

Het was warmer geworden in zijn sober ingerichte zolderkamer. Zijn tikmachine stond in het zonlicht dat aan het dalen was. De straten werden drukker. De verkopers kwamen buiten hun waren verkopen. Vanuit de eetstalletjes stegen vele geuren op en de meest kleurrijke gerechten werden voorbereid. Leurders namen de straten over en probeerden hun waren aan de Engelsen te verkopen. In de verte zag hij vanuit zijn raam in de ene hoek de haven en in de andere de bossen. Trevor zette zich neer en keek naar zijn leeg blad. Hij tikte voorzichtig de naam John in. Nu moest zijn eerste zin wel met John beginnen. Hij had een oud idee in zijn hoofd om een horrorverhaal te schrijven, zoals Edgar Allan Poe dat destijds deed. Hij had een kortverhalenbundel in de studeerkamer van zijn vader gezien. Hij zocht het boek, nam het uit de kast en las luidop Edgar Allan Poe; het stond er in gouden letters op. Hij opende het boek en las de verhalen, zorgvuldig en traag, een voor een. Soms herhaalde hij zinnen, omdat ze mooi waren. Deze schrijver wist van aanpakken. Trevor zette zich op zijn houten stoel en schreef zijn eerste zin neer.

John opende zijn voordeur en schrok zich rot. Er lag een revolver, die niet van hem was, op een tafeltje in zijn hal.

0 Comment