Dimitri Verhulst: “Uiteindelijk sukkel je zo een top tien binnen en lig je tussen selderij in de boekenlijst van Carrefour”

Aan de hoofdingang stond gelukkig een kankerpatiënt, die hebben meestal sigaretten bij de hand.

Door Piet Van de Velde

Matige indie-groepjes komen uit hoofdzakelijk uit Gent, visboeren uit Oostende en grote schrijvers uit Aalst. Na het tijdperk van Boon en Van Hoorick is er een nieuwe ster aan het firmament verschenen, genaamd Dimitri Verhulst. Wat er in het drinkwater van het Manchester aan de Dender zit, weet ik niet, maar de best passende kleur bij de tristesse van deze stad zal altijd grijs blijven. Dus gok ik op cement. Wie onbekend is met Aalst – laten we positief blijven en van deze veronderstelling uitgaan – moet echter niet de indruk hebben dat deze stad zich slechts tijdens carnaval ten prooi laat vallen aan de zonden van de marginaliteit. Neen, er is een jaar lang de tijd om de geuzennaam margin-aalst te verdienen en dat doet deze stad gaarne.

Het vormde ook het decor van een aantal van zijn boeken, waaronder het verfilmde De helaasheid der dingen. In dit boek werden die tristesse en dat grauwe decor enkel overtroffen door de beschreven problematische jeugd. De lofrede van de AKO-literatuurpijs beschreef het boek met de volgende grote woorden: “De helaasheid der dingen is meer dan de beschrijving van een armoedige en toch liefdevolle dronkemansjeugd. De roman gaat ook over het falen van vaders en over de kwetsende zelfgenoegzaamheid van degelijke burgers. De vader van de verteller wordt steeds tragischer in zijn aandoenlijke en vergeefse pogingen om van de drank af te komen. Zijn streven om een normale vader te zijn, wordt hem fataal.”

Voor hetzelfde boek ontving Verhulst ook nog de Gouden Uil Publieksprijs, Humo’s Gouden Bladwijzer en de Inktaap. Laat je echter niet vangen aan de losgebroken hype rond Verhulst. Het was een moeizame weg naar erkenning. “In het jaar vóór De helaasheid der dingen had ik een miezerige twintig euro op mijn bankrekening staan. Ik gok dat ‘De Helaasheid’ nu meer dan 100.000 exemplaren heeft verkocht en, moest ik beter opgelet hebben bij wiskunde, dan zou ik je kunnen zeggen wat dat tot de hoeveelste is in vergelijking met de boeken, die ik er voor heb geschreven. Uiteindelijk sukkel je zo een top tien binnen en lig je tussen selderij in de boekenlijst van Carrefour. Eenmaal dat punt bereikt, onderhoudt dat zichzelf.”

België zou België niet zijn moest er niemand zijn om je dan op het ‘feit’ te wijzen dat je jezelf gaat vestigen in het commerciële circuit, ver weg van waar kunst op de aarde neerdaalt. “Er zijn nu wel vaak collega’s, die nu ook 20 euro hebben staan op hun bankrekening, en sommige durven wel eens aankloppen voor wat hulp. De andere zeggen dat kunst enkel in armoede kan ontstaan. Een cliché, maar het is nog altijd een houvast of excuus – het is maar hoe je het bekijkt – in de wereld van de Vlaamse schrijver. Een goed voorbeeld daarvan is Godverdomse dagen op een godverdomse bol. Toen ik eraan begonnen was, had ik geen flauw benul dat het boek samen met de Humo verkocht zou worden. Ik denk zelfs dat ik het dan moeilijker of niet had kunnen schrijven, want ik kon de reacties al voorspellen.”

Verhulst: “Elk boek moet anders zijn.”

Geld is altijd een zeer gevoelig onderwerp geweest bij schrijvers, zie ook hoe Jeroen Brouwers zijn aalmoes weigerde van 16.000 euro om de wantoestanden in het literaire wereldje aan te klagen binnen het Nederlands taalgebied. “Aan de ene kant vind ik dat een terechte opmerking. Het is een eremedaille met een fikse geldsom, maar die geldsom zorgt er niet voor dat de schrijver veilig is voor elk gevaar, of dat het geldbedrag een basis vormt voor een later pensioen. Aan de andere kant moet je ook begrijpen dat dit geld van de overheid komt en dat die ook wel bezig is met haar schrijvers. Ze zorgt ervoor dat de schrijvers die minder faam hebben ook wel een minimum krijgen. Over mezelf gesproken kan ik zeggen dat het dankzij het bizarre sociaal paternalisme van de overheid is dat ik een dak boven mijn heb gehad in moeilijkere tijden.”

De reflex om bij het horen van dergelijke woorden ineens aan Boon te denken is misschien een beetje te veel van het goede. “Een vergelijking die ik stilaan beu gehoord ben. Ja, Boon was een grootmeester, maar ik wissel graag van schrijfstijl en wil mezelf niet ontpoppen tot een nieuwe Boon. Elk boek moet anders zijn. Niet één bepaalde invloed kan ook de bovenhand nemen tijdens het schrijven.” Dan zit er weinig anders op dan schrijven over zijn grote passie: fietsen. “Ja, de monoloog over Frank Vandenbroucke is geboren uit de tragiek van zijn bestaan. Moest het een tennisser of voetballer zijn geweest, dan zou ik het ook hebben gedaan, maar ontken nu niet de Griekse tragedie die in VDB verstopt zit.” Ik wijs hem erop dat hij het al eens gehad heeft over voetballers in de toekomst, maar dat zijn ook voetballers. Hij gaf me gelijk. Ik bedankte hem en toen was het gedaan.

0 Comment