Luide draf weerklonk vanaf de binnenplaats van Hertog Hendriks kasteel, waar agressieve paarden bereden werden door nog agressievere heren die met arrogante blik acte de présence gaven. Jachtig en ietwat op hun hoede riepen ze de eerste de beste knecht die ze tegenkwamen toe dat ze onmiddellijk – “en wel nu meteen!” – met de hertog wensten de spreken. De hertog, die alles stoïcijns gadesloeg van achter het kozijn van zijn met smaak ingerichte toren, nog gehuld in peignoir en eigenlijk pas wakker, wist meteen hoe laat het was: op zijn binnenkoer stonden zowaar drie van de Achttien Anarchisten.
Even druilerig als het weer stond Hertog Hendrik op uit zijn houten stoel. Op de troon zitten deed hij niet meer; nu zijn vrouw gestorven was, had het toch geen nut meer om zijn suprematie te etaleren tegenover eender wat of wie, want zijn hertogdom had hij ook al lang opgegeven. Mede door toedoen van het soort rapaille dat zich nu op zijn binnenkoer bevond. Maar goed, grote afgunst of niet, zijn verplichting om naar beneden te gaan (zij het rustig kuierend) werd er niet minder op.
Hertog Hendrik hield halt op een metertje of drie van het gezelschap. Met een neerbuigend “Ah, eindelijk, dat werd tijd,” rondde een van de Anarchisten, een jonge melkmuil, de begroetingsronde maar meteen af en kwam ter zake. “Luister Hendrikske, ge moet u hier niet gaan beroepen op macht die ge theoretisch gezien hebt, want dan kappen we zeker uw met blauw bloed vergiftigde kop eraf. Maar ter zake: wij zijn de Drie Anarchisten van het Zuid-Brusselse kanton, in de hele wereld gekend als zijnde het meest problematische. En gij moet ons helpen.”
Hendrik zei niets terug, zag een kiezeltje en trapte dat in de richting van het paard van de melkmuil. Het kiezeltje eindigde tegen de hoef van het paard, het paard keek niet op. Tot daar het verweer van Hertog Hendrik. De melkmuil ging verder. “De rovers, moordenaars en verkrachters in ons kanton zijn overmatig. Lange tijd dachten we dat het probleem zichzelf wel zou oplossen – ze zijn vanzelf gekomen, ze zullen ook wel vanzelf weggaan – maar dat blijkt dus niet te gebeuren. Onze burgers klaagden, maar wij hadden er geen last van, dus veel kwaad kon het niet. Maar de laatste tijd loopt het de spuigaten uit, zeker na die koetsjacking van vorige week. Wat wij willen, is uw leger. De tolerantie, daar moeten we komaf mee maken. “Tuez-les tous, Dieu reconnaîtra les siens”, om het in uw kalotentaal uit te drukken.”
“Beste vriend Anarchist,” zo stak onze Hertog van wal, “ik zal de opdracht geven aan mijn oppergeneraal Pieter The Butcher Kramer dat hij zijn mannen inlicht. U moet dan maar contact opnemen met hem, u kan hem meestal wel vinden in de herberg hier even verderop. Hoe laat is het nu? Elf uur? Ah, dan zal hij al wel een emmertje leeg hebben. Veel succes, en gelieve nu mijn binnenkoer te verlaten, voor ik u met nog meer kiezeltjes bekogel.” De Anarchisten van het Zuid-Brusselse kanton wilden hem het medelijden besparen en kozen dan maar voor de kortste weg: het hazenpad.
Op dezelfde trage tred waarmee hij naar zijn binnenkoer was afgezakt, steeg hij nu de trap van de toren weer op, struikelend op de voorlaatste en vallend op de laatste trede. Maar veel maakte dat niet uit, hij was immers toch boven. Eigenlijk wilde Hertog Hendrik niets meer weten van zijn leven, maar hij verkoos de droesem van zijn aardse bestaan toch maar helemaal te verzwelgen, kwestie van de wijn niet verspillen. De kelk, die moet geledigd worden tot op de bodem, zo dacht Hertog Hendrik. Hij pakte een veer, dopte die in de donkere vloeistof en schreef die gedachte neer. Honderden jaren later zou die uitdrukking nog steeds gebruikt worden, maar Hertog Hendrik, die werd grotendeels vergeten.
0 Comment