Het Foute Manifest

Pianisten van de Titanic, nieuwlichters van twitter,

Op één van de honderden cassettes, waarop Andy Warhol’s Diaries staan, hoor je door het zacht gekraak heen: “My biggest accomplishment is getting the mistakes right.” De audio-dagboeken van Warhol zijn voorts geen waardig epitaaf, maar met deze woorden verenigt hij de toepassingsvoorwaarden van de 20ste-eeuwse kunst met die van wetenschappelijk positivisme. Wanneer we verder in tijd terugkeren, komen we de constante van Planck tegen en de theorie van Heisenberg. De praktische onmogelijkheid om de fout niet te kunnen weren in elke praktische onderneming. De fout is meer dan een invariabele variant van de marge, waar wij ons tegen weren. De fout is de onvatbare mogelijkheid, die het onmogelijke reëel kan maken. De grootste tegenstander van een geopenbaarde waarheid, van het menselijke ego en van het maatschappelijke spektakel.

De geopenbaarde waarheid kent zijn tegenstander in de redenering, dat het geen fout kan bevatten. Het dogmatisch gelijk van het allesomvattende. De twijfel, of de overpeinzing, kent geen enkele afwijking en geen enkele marge waarin het leven mogelijk is. Het doemt het maatschappelijke om een zwarte mis te zijn waarin we enkel achterwaarts op onze stappen kunnen terugkomen. Geen enkele vorm van ommekeer is er toegelaten in het comateuze landschap van de ‘hogere’ waarheid. Van welke windstreek de geopenbaarde waarheid ook afkomstig is, blijft het ontsnappen aan haar tentakels onmogelijk. Omdat de sofist hier zijn rust kan vinden. Hij hoeft de hermeneutiek toe te passen zonder te hoeven luisteren, wat er gezegd wordt. De mens hoeft zich tegen niets meer te verzetten, maar laat passief door zich leven.

De zwakte van de mens kan enkel volgens deze theorieën hersteld worden door zich vast te klampen aan veilige riten en het blindelings vertrouwen in boeken, die meer weg hebben van moralistische sprookjes, dan een constructieve oplossing voor de samenleving. Alsof we moeten rekenen op een deus ex machina om telkens onze fouten te herstellen. Het ergste wat een vrij denkend individu zou kunnen overkomen is het slaafs overnemen van deze denkpatronen en gedragsvormen. Het zou ons enkel weer in dezelfde val lokken van een gelijkaardige massahysterie. Het zou een regelrechte afbreuk zijn aan de afstand van de mens ten aanzien van de religie, waarbij we zelf de tralies van ruïnen van de gevangenissen opbouwen.

Het is ook hier waar pragmatisme tekortschiet. Gallileo en Copernicus’ heliocentrische modellen waren misschien niet de meest pragmatische keuze om het wereldbeeld en de wetenschappelijke problemen, alsook het dagelijkse leven, te verklaren. Dit was niet enkel een struikelblok voor de kerk, maar de gemeenschap, of polis, maar toch is de dissonante of foute mening essentieel geweest in de verdere evolutie van het wetenschappelijk denken. Ook de impact dat deze evolutie had op maatschappelijk leven blijft van kritisch belang.

Het menselijke ego is bekend geworden als de voornaamste auteur van het conventionele plot van de moderne geschiedenis. Enkel wordt zijn kneedbaarheid te vaak vergeten. Een misplaatste trots, een traditie, een zin voor meer. De belofte van een exact Utopia, in welke zin van een politiek spectrum dan ook mogelijk, werkt hypnotiserend. Het wil een veilige plaats ontwikkelen, waarin het geen rekening hoeft te houden met anderen. Handig daarop inspelend wordt elke vreemde invloed gestigmatiseerd. Alsof ineens de these geen antithese meer nodig zou hebben. Het menselijke ego heeft een eindtijd nodig, een afgebakend doel. Fukuyama predikt het hoogtij van de kapitalistische democratie, Marx verkondigde de heiligverklaring van de arbeidersklasse. Mochten deze waarschuwingen niet ernstig zijn genomen, zou er anders onheil ontstaan van ongekende grootte en zelfs na die perikelen zouden hun voorspellingen zelfs uitkomen, waardoor het de karakteristieken begint te kennen van een religie. Alsof hun discours ook vier ruiters nodig heeft om toch impact te maken op de maatschappij. Het wapen van angst voor de verlossing om het menselijke ego in garde te kunnen houden.

Hierin zien we de intellectuele luiheid van een samenleving die zich op fantasieloze autoriteit roemt. Geopenbaard of afgeleid, een halsstarrige weigering om de eigen socialisatie onder ogen te zien. Hegel ligt onder het mes, maar het is het publiek dat onder algemene anesthesie toekijkt. Een dialectisch spel zonder participatie, een Kultur herleid tot spel, waar de speler tot toeschouwer verwordt. Als J.H. Fichte heroïsch “IK” uitschreeuwt, tieren wij: “Kill Yr. Idols.”

De discussie over de identiteit en de rationaliteit, die het menselijke ego zogezegd vormt, is ook een dogma dat iets te lichtvaardig wordt overgenomen. De menselijke conditionering wordt te vaak over het hoofd gezien. Het is dus met andere woorden onmogelijk geworden dat er een redelijke en rationele keuze gemaakt wordt, omdat de keuzes over samenleven binnen de samenleving moeten worden genomen. Er kan dus geen afstand worden genomen van de samenleving. Men kan zich niet buiten de onmiddellijke context plaatsen om over te gaan naar de originele positie [1] zonder direct gemarginaliseerd te worden. De samenleving wordt geconditioneerd door de massa-ervaring, die het spektakel laten primeren op de authentieke belevenis.

Dit heeft twee gevolgen: een warenfetisjisme [2], welke de sociale relaties ondergeschikt maakt aan de consument, klantvriendelijk worden we gereduceerd tot goederen. Het ondermijnen van de kritische geest van de mens. De wilsuiting verdwijnt dus uit het sociaal contract door de invoer van het spektakel. Uiteindelijk blijft er dus de wilsuiting van één partij over en verkrijgt men een quasicontract in de juridische zin van het woord. Dit zal natuurlijk een effect hebben op de verdeling van de schaarse goederen en op deze manier geen justice as fairness toestaan in de vorm omschreven door Rawls.

De samenleving zal zijn maatschappelijk contract moeten sluiten binnenin de samenleving, rekening houdend met de problemen van identitaire sociale relaties. Door dit te bewerkstelligen moet er telkens rekening gehouden worden met de meest democratische oplossing. De volonté générale van het Verlichtingsdenken moet gerevitaliseerd worden en gekoppeld worden aan een existentialistische perceptie van identiteit en vrijheid door de maatschappij zelf. Er is nood aan een grotere directe democratische vrijheid, een die ontstaat uit het ontmantelen van het spektakel en diens opgelegde waarde en normen. Het terugwinnen van de kritische geest, die gebaseerd is op onderlinge solidariteit tussen individuen is zowel voorwaarde als doel.

Het populistisch discours welke momenteel gehanteerd wordt en als reactie een algemene horreur bij de weldenkende burger heeft teweeggebracht, heeft navenant geen toekomst, noch doel. We dienen het Trojaanse paard immers enkel te vrezen als er Achaeërs in verborgen zitten. Ter oppositie poneren we dat het reële gevaar, wat we dienen te vrezen, de illusie van de algemene openheid van de samenleving is. De verblindende illusie van het vrije discours, welke nog overal in ketens gebonden ligt. De culturele terugslag van een maatschappij, waar de vermarkting van elke vorm van uitdrukking tot hoogste goed verheven wordt. Wanneer we de culturele ontwikkeling als meter nemen van de vitaliteit en het belang van een era, spreekt dit niet de lof van het heden, waar de inhoud al te zeer plaats heeft geruimd voor vorm en representatie.

Laten we vooral niet met ogen open in een eenzijdig discours lopen. Representatie is altijd een multifunctioneel begrip, één die zich niet tot een particulier aspect van de samenleving beperkt, maar altijd en overal als een mogelijkheid tot een begane fout inhoudt. We spreken ons uit voor de mogelijkheid tot een Umwertung aller Werten. De mogelijkheid van de fout als een vluchtweg uit de morose stagnatie van het status quo.

Daarom schreven we dit met onze boots on,

Piet Van de Velde & Nathaniël Bovin

[1] De originele positie, zoals Rawls bij zijn poging om het sociaal contract te hervalideren doet.
[2] We zien de anti-Marxisten al opspringen – echter, in de woorden van F. Braudel: “Le dédain à l’égard de Karl Marx … quel enfantillage.”

0 Comment